201007557/2/R1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van het college van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Andijk,
verweerder.
Bij besluit van 10 juni 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Singerspad" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de rechtbank te Alkmaar ingekomen op 24 juli 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde datum, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het beroepschrift en het verzoekschrift zijn met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden naar het college van State.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [een der verzoekers], en het college van burgemeester en wethouders van Andijk, vertegenwoordigd door R. Spek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als partij gehoord.
2.2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Met het wijzigingsplan wordt de bouw van twaalf woningen mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden waaraan in het bestemmingsplan "Woongebied Andijk" (hierna: het bestemmingsplan) de aanduidingen "wijzigingsbevoegdheid I" en "wijzigingsbevoegdheid II" zijn toegekend.
In artikel 27, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
d. het wijzigen van de bestemmingen binnen het op de kaart aangegeven gebied met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid I" ten behoeve van de herontwikkeling tot woningbouw voor maximaal 6 woningen (…). Binnen deze wijzigingsbevoegdheid moet ten minste 14% van de grondoppervlakte aan compenserende waterberging worden gerealiseerd.
e. het wijzigen van de bestemmingen binnen het op de kaart aangegeven gebied met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" ten behoeve van de herontwikkeling tot woningbouw voor maximaal 6 woningen (…). Binnen deze wijzigingsbevoegdheid moet ten minste 14% van de grondoppervlakte aan compenserende waterberging worden gerealiseerd (hierna: de 14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II).
2.4. [verzoekers] voeren onder meer aan dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de 14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II.
2.5. Ter zitting is gebleken dat ter plaatse van de gronden waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" is toegekend, voorheen kassen aanwezig waren. Gelet hierop en gelet op de
14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II dient volgens alle partijen compenserende waterberging plaats te vinden, nog afgezien van de vraag hoe deze compensatie dient te worden berekend.
Uit de verbeelding van het wijzigingsplan volgt dat de gronden waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" is toegekend, in het wijzigingsplan slechts voor een klein deel zijn bestemd als "Water". Gelet hierop acht de voorzitter het niet uitgesloten dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de 14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II, hoewel een aanzienlijk deel van voornoemde gronden is bestemd als "Groen" en op gronden met deze bestemming onder meer water is toegestaan. In dit kader is naar voorlopig oordeel niet zonder belang dat het college niet heeft onderzocht of aan de 14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II wordt voldaan. Het college heeft, mede gelet op de plantoelichting, het plangebied als geheel beoordeeld terwijl niet uitgesloten geacht wordt dat in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat hier zowel voor de gronden waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid I" is toegekend als voor de gronden waaraan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" is toegekend afzonderlijk moet worden bekeken of aan de 14%-regel is voldaan. Bovendien is niet gebleken dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Groen" zodanig veel water zal worden gerealiseerd dat aan de 14%-regel wat betreft wijzigingsbevoegdheid II zal worden voldaan.
2.6. Gelet op het vorenstaande en gelet op het feit dat [verzoekers] hun verzoek ter zitting hebben beperkt tot de plandelen met de bestemmingen "Wonen-1" en "Tuin" ten oosten van hun woning - welke plandelen zijn gelegen binnen de gronden waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" is toegekend - ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van het college van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Andijk van 10 juni 2010, kenmerk 2010223519, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen-1" en "Tuin" ter plaatse van de gronden waaraan in het bestemmingsplan "Woongebied Andijk" de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid II" was toegekend, met uitzondering van de gronden ten noordwesten van de woning van [verzoekers];
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Andijk tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 115,73 (zegge: honderdvijftien euro en drieënzeventig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Andijk aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010