ECLI:NL:RVS:2010:BO2738

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002295/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het maken en onderhouden van een buitendijks rietmoeras in het IJmeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 12 november 2008, verleende vergunning voor het maken en onderhouden van een buitendijks rietmoeras in het IJmeer, gelegen langs de Diemerzeedijk. De appellant, die zijn woonboot in het IJmeer heeft, betoogde dat de rechtbank ten onrechte de belangen van zijn ligplaats en het transport van zijn woonboot niet als waterstaatkundige belangen heeft erkend. Hij stelde dat deze belangen bedreigd worden door de aanleg van het rietmoeras en dat de vergunning ten onrechte is verleend.

De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris bij de uitvoering van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) de bescherming van waterstaatswerken en het veilig gebruik daarvan centraal stelt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ligplaats en het transport van de woonark geen specifieke publieke belangen zijn die onder de bescherming van de Wbr vallen. De staatssecretaris had ook geen aanleiding hoeven zien om de vergunning te weigeren op basis van de waterkwaliteit van het IJmeer, aangezien deze belangen al beschermd worden door andere wetgeving.

Daarnaast betoogde de appellant dat de staatssecretaris de aanwezige kranswiervelden op de locatie ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. De Raad van State oordeelde dat zelfs als de Flora- en faunawet geen bescherming biedt aan deze velden, de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht kon toekennen aan de ecologische voordelen van het rietmoeras dan aan de kranswiervelden, die niet als beschermingswaardig waren aangemerkt. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201002295/1/H2.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010 in zaak nr. 08/5128 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (thans: Infrastructuur en Milieu en hierna: de staatssecretaris, onderscheidenlijk de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg vergunning verleend voor het maken en onderhouden van een buitendijks rietmoeras in het IJmeer langs de Diemerzeedijk tussen de Amsterdamse brug en het Diemerpark (hierna: de locatie).
Bij uitspraak van 27 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 9 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 april 2010.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.H. Mineur, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.A. van der Werf, werkzaam bij het Ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr), is het verboden zonder vergunning van de minister gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, kan weigering van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid bedoelde besluiten mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
2.1.1. De staatssecretaris past bij de uitvoering van deze bepalingen de Leidraad Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: de Leidraad) toe. Volgens de Leidraad staan bij de waterstaatkundige belangen het beschermen van rijkswaterstaatswerken en het verzekeren van het veilig en doelmatig gebruik van die werken centraal. De bescherming van het waterstaatswerk als zodanig impliceert volgens de Leidraad de bescherming van de aan het waterstaatswerk verbonden functies. Voorts wordt in de Leidraad onder "veilig en doelmatig" de goede staat van de waterstaatswerken verstaan en het voldoen aan de publieke functies daarvan als onderdeel van de infrastructuur. Deze functies worden bepaald door de aard van het werk en het gebruik dat ervan wordt gemaakt, aldus de Leidraad. Als voorbeelden van de aard van een werk vermeldt de Leidraad de waterafvoer door een rivier of het waterkeren door een waterkering; als voorbeeld van het gebruik van een werk wordt vermeld de (vaar)weg ten behoeve van transport.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het gebruik van de locatie in het IJmeer als ligplaats voor zijn woonboot en het transport daarvan, alsmede de waterkwaliteit ter plaatse, niet als belangen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wbr, aan te merken, heeft miskend dat deze belangen door de aanleg van het rietmoeras op de locatie worden bedreigd en de minister daarom de gevraagde vergunning ten onrechte niet heeft geweigerd.
2.2.1. In het besluit van 12 november 2008 zijn de doorgang van scheepvaartverkeer en de doorstroming van water als waterstaatkundige belangen van het IJmeer, die door artikel 3, eerste lid, van de Wbr, worden beschermd, aangemerkt. Daaronder vallen volgens de staatssecretaris niet de ligplaats en het transport van de woonark, omdat deze geen specifiek publieke belangen betreffen die als onderdeel van de infrastructuur en de aan het IJmeer verbonden functie als zodanig beoordeeld moeten worden in het kader van de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wbr. Hetzelfde geldt voor de waterkwaliteit van het IJmeer, aldus de staatssecretaris.
2.2.2. Het standpunt dat de ligplaats en het transport van de woonark, evenmin als de waterkwaliteit, waterstaatkundige belangen van het IJmeer betreffen, berust niet op een onjuiste uitleg van deze bepaling. De rechtbank heeft derhalve terecht de door [appellant] gestelde belangen, geen belangen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wbr, geacht.
Voor zover [appellant] betoogt dat de ligplaats en het transport van de woonark, alsmede de waterkwaliteit, aan het IJmeer verbonden belangen zijn van andere dan waterstaatkundige aard, als bedoeld in het tweede lid, wordt overwogen dat zodanige belangen ingevolge die bepaling uitsluitend bij het besluit van 12 november 2008 konden worden betrokken, voor zover in de bescherming van die belangen niet door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen is voorzien. Nu in de bescherming van de door [appellant] gestelde belangen is voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Gemeentelijke verordening op de haven en het binnenwater en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, mocht het besluit van 12 november 2008 niet tot bescherming daarvan worden aangewend.
Gelet op het vorenoverwogene, heeft de staatssecretaris in de voormelde aangevoerde belangen terecht geen grond gezien om de gevraagde vergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris bij het besluit van 12 november 2008 ten onrechte de op de locatie in het IJmeer aanwezige kranswiervelden buiten beschouwing heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat instandhouding daarvan een belang is van andere dan waterstaatkundige aard dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wbr beschermd dient te worden, nu daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen. In dit verband stelt hij dat het rietmoeras schade toebrengt aan de kranswiervelden. Andere kranswiervelden in de omgeving zijn wel beschermd en er is ten onrechte geen rekening gehouden met de resultaten van een onderzoek dat is gedaan naar de kranswiervelden op de locatie, aldus [appellant].
2.3.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de kranswiervelden niet in het kader van de toepassing van het tweede lid van artikel 3 van de Wbr beschermd kunnen worden, omdat in de bescherming daarvan is voorzien bij artikel 2 van de Flora- en faunawet.
Echter zelfs indien die bepaling niet in de bescherming van bedoelde kranswiervelden voorziet, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat bij het nemen van het besluit van 12 november 2008 niet in redelijkheid aan het belang van de met de aanleg van rietmoeras beoogde realisatie van de ecologische verbindingszone als onderdeel van de provinciale ecologische hoofdstructuur groter gewicht kon worden toegekend dan aan dat bij behoud van de niet als beschermingswaardig aangewezen kranswiervelden. Dat in opdracht van Rijkswaterstaat naar de kranswiervelden onderzoek is gedaan, maakt dat niet anders, reeds omdat dit onderzoek niet de beschermingswaardigheid van de kranswiervelden betrof. Dat nabijgelegen kranswiervelden, naar [appellant] stelt, wel een beschermde status hebben, komt niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu het niet dezelfde velden betreft.
Gelet op het vorenoverwogene, heeft de staatssecretaris in de aanwezigheid van de kranswiervelden op de locatie geen aanleiding hoeven te zien de gevraagde vergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
47-616.