ECLI:NL:RVS:2010:BO2733

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001981/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het vergroten van een bedrijfsgebouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 januari 2010. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij hij bezwaar had gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die op 4 mei 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was verleend aan [vergunninghoudster] voor het vergroten van een bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] te [plaats].

Het college had de vrijstelling verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1998", dat de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "niet-agrarisch bedrijf" op het perceel voorschrijft.

Tijdens de zitting op 27 september 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat hij niet beschikte over een kopie van het vrijstellingsbesluit en dat de rechtbank ten onrechte had vermeld dat [gemachtigde B] aanwezig was tijdens de zitting. De Afdeling oordeelde dat het betoog van [appellant] niet op feiten was gebaseerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling kon verlenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 november 2010.

Uitspraak

201001981/1/H1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 januari 2010 in zaak nr. 08/503 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van het bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2010, verzonden op 21 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 26 februari en 9 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P. Wemes en drs. J.A. Klok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1998" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "niet-agrarisch bedrijf". Het bouwplan is hiermee in strijd. Het college heeft krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling voor het bouwplan verleend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet beschikte over een kopie van het vrijstellingsbesluit.
2.2.1. Het besluit tot verlening van vrijstelling voor het bouwplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO maakt deel uit van het besluit van 4 mei 2007. Het besluit van 4 mei 2007 heeft [appellant] als bijlage 5 gevoegd bij zijn brief aan de rechtbank van 3 december 2008 inzake nieuwe ondersteunende informatie en een beter onderbouwd bezwaarschrift. Het besluit tot verlening van vrijstelling is vermeld op pagina 3 van genoemde bijlage.
Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat ter zitting vergunninghoudster is vertegenwoordigd door [gemachtigden]. [gemachtigde A] is directeur en enig aandeelhouder van vergunninghoudster, maar [gemachtigde B] heeft geen binding met het bedrijf, aldus [appellant].
2.3.1. Dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Volgens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 9 november 2009 is slechts [gemachtigde A] aanwezig geweest namens vergunninghoudster en heeft ook slechts hij namens vergunninghoudster het woord gevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat, zo [gemachtigde B] ter zitting aanwezig is geweest, deze persoon in het geheel niet het woord heeft gevoerd en de rechtbank derhalve ook geen uitlatingen van deze persoon bij haar oordeel heeft betrokken.
2.4. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de bedrijfshal in afwijking van de bouwvergunning is geplaatst, zodat door het bijbehorende inrichtingsplan de weg is versmald. De omstandigheid dat in afwijking van de bouwvergunning zou zijn gebouwd - wat hiervan ook zij - geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen. Beslist moet worden op grond van de aanvraag.
2.5. Ten slotte kan hetgeen [appellant] overigens betoogt niet leiden tot het daarmee beoogde doel, nu dit betoog niet is gericht tegen de in hoger beroep ter toets staande aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
488.