ECLI:NL:RVS:2010:BO2722

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005062/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W. Konijnenbelt
  • J.A. Hagen
  • T.E. Larsson-van Reijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadevergoeding na wijziging van het planologische regime

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van de appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot ongegrond heeft verklaard. Het college had op 2 oktober 2007 aan de appellanten een schadevergoeding van € 10.000,00 toegekend voor planschade, maar had hun bezwaar tegen een eerder besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard. De appellanten, eigenaren van een woning, stelden dat hun woning in waarde was gedaald door een vrijstellingsbesluit en een bouwvergunning voor een nieuw te bouwen huis tegenover hun woning.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 oktober 2010, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat. De Raad overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de waarde van de woning. De appellanten voerden aan dat de taxatie van de waarde van hun woning door het adviesbureau Van Montfoort onjuist was, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om aan de zorgvuldigheid van het rapport van Van Montfoort te twijfelen. De schadevergoeding werd vastgesteld op basis van de waarde van de woning onder het oude planologische regime en de waarde na de wijziging.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 november 2010.

Uitspraak

201005062/1/H2.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2010 in zaak nr. 08/3763 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het college aan [appellanten] € 10.000,00 ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2010, verzonden op 13 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2010, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.S. Rotman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit gold ten tijde hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.2. [appellanten] waren ten tijde van belang eigenaren van het perceel met woning gelegen aan [locatie 1] te [plaats]. Zij hebben verzocht om vergoeding van de waardevermindering van hun woning ten gevolge van het krachtens artikel 19 WRO genomen vrijstellingsbesluit van 14 oktober 2004 en de vervolgens op 26 juli 2006 verleende bouwvergunning voor het bouwen van een woonhuis met garage op het perceel [locatie 2], tegenover hun woning.
2.2.1. In zijn besluit van 2 september 2008 heeft het college zich op basis van rapporten van Adviesbureau Van Montfoort (hierna: Van Montfoort) van 5 september 2007 en 12 maart 2008 op het standpunt gesteld dat [appellanten] door de planologische wijzigingen in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren. Volgens het college bedroeg de waarde van hun woning vóór de planologische wijzigingen op de peildatum 27 juli 2006 € 375.000,00 en direct daarna € 365.000,00, zodat de schade € 10.000,00 bedraagt. [appellanten] hebben met een door hen ingebracht rapport van Bernheze makelaars & adviseurs (hierna: Bernheze) van 11 januari 2008 niet aannemelijk gemaakt dat het advies van Van Montfoort gebreken vertoont of anderszins onjuist is, aldus het college.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het advies van Van Montfoort onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Zij stellen dat de door Van Montfoort getaxeerde waarde van de woning na de planologische wijzigingen op € 365.000,00 onjuist is, nu Bernheze die waarde op € 360.000,00 heeft getaxeerd, zulks onder meer op basis van de gerealiseerde verkoopprijs van de woning. Dat deze verkoopprijs daadwerkelijk gerealiseerd is, blijkt volgens hen uit de koopovereenkomst van 16 februari 2007. Voor zover in de leveringsakte van 12 juli 2007 een afwijkende verkoopprijs van € 370.000,00 staat vermeld, wijzen zij op een brief van notaris mr. A.J.A. Marks van 21 november 2007, waarin deze verklaart dat dit bedrag louter op verzoek van de koper hierin is opgenomen. Volgens een overgelegde overnameverklaring hebben zij op 16 februari 2007 roerende zaken ten bedrage van € 10.000,00 aan de koper overdragen.
2.3.1. De rechtbank heeft in het betoog van [appellanten] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport van Van Montfoort onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins onjuist is. De schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de prijs die de woning zou hebben opgeleverd onder het oude planologische regime en de prijs in de nieuwe situatie. Uitgegaan wordt daarbij van de prijs die een redelijk denkend en handelend koper onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de planologische wijziging en op het tijdstip direct daarna voor de woning zou hebben geboden. Die koper wordt geacht uit te gaan van maximale invulling van het planologische regime vlak voor en vlak na de peildatum en zijn prijs daarop af te stemmen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is, op welke wijze de daadwerkelijk gerealiseerde verkoopprijs tot stand is gekomen. Die prijs kan het resultaat zijn van allerlei andere factoren, waarin geen inzicht bestaat. Dat geldt in dit geval te meer nu de in de koopakte en leveringsakte vermelde verkoopprijzen niet eenduidig zijn. De door Bernheze getaxeerde waarde van de woning na de planologische wijzigingen, die gebaseerd is op de gestelde gerealiseerde verkoopprijs van de woning, biedt daarom geen grond voor het oordeel dat de door Van Montfoort getaxeerde waarde van de woning na de planologische wijzigingen onjuist is.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
344.