ECLI:NL:RVS:2010:BO2705

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002996/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor balkons aan achtergevel in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 17 februari 2010 het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep betreft de bouwvergunning die op 6 mei 2009 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid is verleend aan [vergunninghoudster] voor het maken van balkons aan de achtergevel van een gebouw in Amsterdam. De bouwvergunning is verleend ondanks een negatief welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid van het welstandsadvies heeft kunnen afwijken, omdat het belang van de bewoners bij het creëren van buitenruimtes zwaarder weegt dan de privacy van omwonenden.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2010 heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij zich specifiek richtte op het balkon op de tweede verdieping, dat met privacyschotten is dichtgezet. [appellant] betoogde dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het de bouwvergunning heeft verleend, ondanks het negatieve advies van de welstandscommissie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het dagelijks bestuur bevoegd was om af te wijken van het welstandsadvies en dat de belangen van de bewoners bij het verkrijgen van een balkon in de binnenstad zwaarder wegen dan de bezwaren van [appellant].

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de ontheffing voor het bouwplan in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201002996/1/H1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2010 in zaak nr. 10/268 en 10/269 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghoudster] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het maken van balkons aan de achtergevel ter hoogte van de tweede en vierde verdieping van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het gebouw).
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 6 mei 2009 in stand gelaten, met dien verstande dat bouwvergunning wordt verleend voor het gewijzigde bouwplan conform de bouwtekeningen van 1 juli 2009.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 april 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Overwater-Fiedeldeij, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. K.R. Pauw, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwen van balkons aan de achtergevel van het gebouw is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn". Om bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het dagelijks bestuur ontheffing verleend ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), in samenhang gelezen met artikel 20, aanhef en onder e, van de planvoorschriften.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat zijn bezwaren zich uitsluitend richten tegen het balkon op de tweede verdieping, waarvan de zijkanten met privacyschotten zijn dichtgezet.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur op ondeugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom het in afwijking van het negatieve welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) ontheffing en bouwvergunning heeft verleend. Volgens [appellant] is het dagelijks bestuur daarbij ten onrechte niet ingegaan op de ruimtelijke bezwaren die de welstandscommissie ten grondslag heeft gelegd aan het negatieve advies.
2.3.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.3.2. De welstandscommissie heeft een negatief oordeel gegeven over het bouwplan, omdat naar haar oordeel door het dichtzetten van de zijkanten van het balkon op de tweede verdieping met privacyschotten het volume geen ondergeschikte toevoeging meer is, en het balkon zijn transparantie verliest en een pregnant zichtbaar object wordt.
Het dagelijks bestuur heeft aanleiding gezien niettemin ontheffing en bouwvergunning te verlenen. Het heeft in de besluiten van 6 mei 2009 en 22 december 2009 overwogen dat het een positieve grondhouding heeft ten aanzien van het mogelijk maken van buitenruimtes bij appartementen in de krappe binnenstad om het woongenot aldaar te verhogen. Het kent daarbij een zwaarder gewicht toe aan het belang van de bewoners van een verdieping bij een buitenruimte dan aan het belang van derden aan privacy, temeer omdat die privacy in buitenruimten in de binnenstad reeds beperkt is. Het dagelijks bestuur heeft tevens aan zijn besluiten beleidsregel 7 "balkons" uit de "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, kruimelgevallen)" (hierna: de beleidsregels) ten grondslag gelegd, waarin is opgenomen dat de balkons maximaal twee meter diep mogen zijn en de privacy van omwonenden voldoende gewaarborgd dient te blijven. Dit laatste kan worden bereikt door het plaatsen van privacyschotten. Het dagelijks bestuur heeft bij de beoordeling van het bouwplan, onder verwijzing naar de beleidsregels, in aanmerking genomen dat, indien de zijkanten niet dichtgezet worden met privacyschermen, een afstand van twee meter aangehouden moet worden, gemeten vanuit de erfgrens, wat feitelijk tot gevolg zou hebben dat een balkon met een redelijke grootte niet gebouwd kan worden.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in voormelde belangen in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien van het welstandsadvies af te wijken. Anders dan [appellant] betoogt was het dagelijks bestuur ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, bevoegd ook op andere dan welstandsgronden af te wijken van het negatieve welstandsadvies.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de bouw van het balkon met zich brengt dat een verkokering op zijn perceel plaatsvindt, faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de ontheffing voor het bouwplan om die reden had moeten weigeren. Het dagelijks bestuur heeft daarbij in aanmerking genomen dat het balkon op de tweede verdieping van het aangrenzende pand wordt gerealiseerd en derhalve niet boven de beganegrondverdieping waar [appellant] woont. Voorts heeft het dagelijks bestuur daarbij in aanmerking genomen dat het balkon zich ten oosten van de woning van [appellant] bevindt en het aan de noordkant van de woning is gelegen, zodat niet aannemelijk is dat sprake zal zijn van een ernstige afname van zonlichttoetreding. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de gevraagde ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
374-627.