201001817/1/H1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Verantwoord Beheer IJsselmeer, gevestigd te Castricum,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2010 in zaak nr. 08/2923 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland (hierna: het college).
Bij besluit van 13 september 2007 heeft het college aan Coörperatie Windenergie Waterland (hierna: vergunninghoudster) onder voorwaarde vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vervangen van drie windmolens door twee windturbines op het perceel plaatselijk bekend strekdam De Nes te Marken, gemeente Waterland.
Bij besluit van 6 februari 2008 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten) hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door J.H. Baron, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijfholt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo, werkzaam bij de provincie, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door W. Tillemans, ter zitting gehoord.
2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Markermeer" de bestemming "Verkeers- en waterstaatsdoeleinden" met de nadere aanduiding "windmolens". Het bouwplan met een hoogte van 105 m is hiermee in strijd, omdat ingevolge artikel 5, lid B, onder 2, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, de hoogte van een windmolen ten hoogste 40 m mag bedragen. Het college heeft voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de aan hem bij besluit van 3 juli 2007 door gedeputeerde staten voor het project verleende verklaring van geen bezwaar.
2.2. Gedeputeerde staten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de stichting, gelet op artikel 55, aanhef en onder a, van de WRO, geen beroep kon instellen tegen het besluit van gedeputeerde staten van 3 juli 2007. De rechtbank had het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus gedeputeerde staten.
2.2.1. Ingevolge artikel 55, aanhef en onder a, van de WRO, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt: een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en het besluit waarop de verklaring betrekking heeft.
2.2.2. Het beroepschrift van de stichting van 21 april 2008 is, zoals blijkt uit hetgeen is vermeld onder het kopje 'betreft', gericht tegen het besluit van het college van 7 (lees: 6) februari 2008. Eén van de beroepsgronden houdt in dat het college geen gebruik had mogen maken van de volgens de stichting ten onrechte verleende verklaring van geen bezwaar. Hieruit volgt niet dat de stichting beroep heeft ingesteld tegen het besluit van gedeputeerde staten van 3 juli 2007. In de aangevallen uitspraak is dan ook slechts één beroep vermeld, te weten dat tegen het besluit van het college van 6 februari 2008, waarbij ondermeer krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling is verleend.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr.
200404951/1), is het verlenen door gedeputeerde staten van een verklaring van geen bezwaar een noodzakelijke voorwaarde voor het verlenen van zodanige vrijstelling en dient in de procedure in rechte daartegen gedeputeerde staten als partij van rechtswege te worden aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht gedeputeerde staten als partij aangemerkt en in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte de ruimtelijke onderbouwing die van het besluit van 13 september 2007 deel uitmaakt, voldoende heeft geacht.
2.3.1. Zij voert hiertoe in de eerste plaats aan dat het project in strijd is met de Nota Ruimte, omdat het is voorzien op een plaats met cultuurhistorische waarde.
2.3.1.1. In de Nota Ruimte is in de paragraaf Electriciteitsvoorziening vermeld dat de mogelijke effecten op onder meer de cultuurhistorische kwaliteiten door de betrokken decentrale overheden expliciet worden betrokken bij (verkenning van de mogelijkheden voor) plaatsing van windturbines. Voorts is vermeld dat langs strakke nieuwe dijken windturbines geplaatst kunnen worden, mits deze niet leiden tot een omheining, dat ter bescherming van de open horizon plaatsing in open water ongewenst is en dat windmolens zo dicht mogelijk langs de dijken geplaatst dienen te worden.
In de door Ecofys opgestelde ruimtelijke onderbouwing van september 2005 is vermeld dat het project aansluit bij het in de Nota Ruimte geformuleerde beleid ten aanzien van windenergie, omdat de windturbines op een dam worden geplaatst en het slechts twee turbines betreft zonder aangrenzende lijnopstellingen, zodat niet het risico bestaat dat het windpark onderdeel zal vormen van een omheining of dat een gesloten horizon wordt gevormd.
Gelet op deze onderbouwing kan in het door de stichting aangevoerde geen grond gevonden worden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet op grond van de Nota Ruimte uitgesloten is dat twee grote windturbines ter vervanging van drie kleinere worden geplaatst op een locatie als hier aan de orde.
2.3.2. Voorts is het project volgens de stichting in strijd met provinciaal beleid, te weten de windkansenkaart Noord-Holland en het streekplan Noord-Holland Zuid. Het college had daarom ook geen gebruik mogen maken van de verklaring van geen bezwaar van 3 juli 2007, aldus het college.
2.3.2.1. In het streekplan is vermeld dat in beginsel wordt meegewerkt aan plaatsing van grote turbines (dat wil zeggen met een vermogen van 1 MW of meer) in groepen van ten minste 3 in lijn- of 5 in clusteropstelling, zonder hoogtebeperking. Daarbij wordt aangetekend dat, indien aangetoond wordt dat plaatsing in cluster- of lijnopstelling niet mogelijk is, plaatsing van een solitaire turbine wordt aanvaard, mits het betreft: plaatsing op een bedrijventerrein, dan wel bij een infrastructureel knooppunt, dan wel nabij een markant punt in het landschap, te weten een accent ten opzichte van het omringende landschap, zoals een kunstwerk (brug, sluis, gemaal e.d.). Voorts is vermeld dat op basis van de zogeheten windkansenkaart met gemeenten zal worden overlegd over de plaatsing van windmolens.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2008 in zaak nr.
200705534/1), bevat de windkansenkaart het provinciale beleid ten aanzien van nieuwe windenergieprojecten en het opschalen van bestaande turbines. Daartoe wordt het gebied van de provincie Noord-Holland op de windkansenkaart in drie voorkeurscategorieën ingedeeld. Vastgesteld moet worden dat de windkansenkaart de realisering van nieuwe windturbines nergens in de provincie Noord-Holland categorisch uitsluit. Wel dient volgens de windkansenkaart in voorkomend geval een nadere belangenafweging plaats te vinden, aldus die uitspraak.
2.3.2.2. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat bij het onderhavige plan sprake is van de vervanging van windturbines en dat het derhalve geen nieuwe windparklocatie betreft. De windturbines zijn geprojecteerd op een dam die de begrenzing vormt van een vluchthaven, op het grensgebied tussen het Markermeer en het vaste land. Uitgaande van een lijnopstelling op dezelfde locatie als het huidige windpark kunnen op de dam maximaal twee windturbines worden geplaatst. Doordat zowel aan het begin als aan het eind van de dam een windturbine wordt geplaatst wordt de ligging van de dam en daarmee de vluchthaven benadrukt, omdat door de windturbines vanaf boten op het IJsselmeer een goed beeld kan worden gevormd van de ligging van de vluchthaven, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
Aldus is in de ruimtelijke onderbouwing voldoende gemotiveerd dat de windturbines worden geplaatst als een accent ten opzichte van het omringende landschap. Ter zitting hebben gedeputeerde staten voorts onweersproken gesteld dat de windturbines zijn voorzien op een waterkering en dat waterkeringen volgens de windkansenkaart behoren tot categorie 1, zijnde de categorie voor locaties die het meest geschikt zijn voor de plaatsing van windturbines. Nu de windkansenkaart bovendien de realisering van nieuwe windturbines nergens in de provincie categorisch uitsluit en de nadere belangenafweging in dit geval kan worden gevonden in de omstandigheid dat het gaat om de vervanging van drie bestaande windmolens, heeft de rechtbank terecht in hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het project niet in overeenstemming is met provinciaal beleid of dat het college bij zijn besluit tot het verlenen van vrijstelling voor het project in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de verklaring van geen bezwaar.
2.3.3. De stichting voert voorts aan dat in de ruimtelijke onderbouwing is miskend dat realisering van het project negatieve gevolgen heeft voor de ecologie en met name de vogelstand in het IJsselmeergebied. Zij wijst in dit verband op het rapport 'Ecologie en Ruimte' van het RIZA, thans RWS Waterdienst, naar een e-mailbericht van 1 maart 2010 van één van de opstellers van dat rapport, een e-mailbericht van 15 februari 2010 van een medewerker van de plaatselijke vogelwetwacht en naar een e-mailbericht van 19 februari 2010 van een medewerker van Staatsbosbeheer.
2.3.3.1. In de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar het rapport 'Grotere windturbines op de strekdam in het Markermeer bij de Nes. Effecten op vogels en effecten in relatie tot natuurwetgeving' van 27 september 2005, opgesteld door Bureau Waardenburg, Adviseurs voor ecologie en milieu. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de effecten van de vervanging van de drie kleinere turbines op de strekdam bij De Nes door twee grotere nihil zijn, dat eenzelfde aantal broedende en niet-broedende vogels blijvend wordt verstoord, dat van barrièrewerking geen sprake was en is en dat het aantal slachtoffers in dezelfde ordegrootte ligt.
In genoemd rapport van het RIZA en de genoemde e-mailberichten wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat, gelet op het rapport van Bureau Waardenburg, de effecten van de windturbines op de vogels en de natuur beperkt zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het rapport van het RIZA, dat blijkens het voorwoord een beschrijving is van het ecologisch functioneren in het gebied van de Speciale Beschermingszone (SBZ) die wordt gevormd door het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer, niet volgt dat de conclusie van het rapport van Bureau Waardenburg onjuist is. Ten aanzien van de door de stichting ingebrachte e-mailberichten wordt overwogen dat deze, hoewel eerst in hoger beroep overgelegd, niet buiten beschouwing hoeven te blijven, nu zij dienen als nadere onderbouwing van een door de stichting eerder aangevoerd betoog. De e-mailberichten doen echter niet af aan de conclusie van het rapport van Bureau Waardenburg, omdat zij die conclusie als zodanig niet bestrijden, maar ingaan op meer algemene vraagstellingen.
2.3.4. Hetgeen hiervoor onder 2.3.1.1 tot en met 2.3.3.1 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoende heeft geacht.
2.4. Ten slotte betoogt de stichting dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, gelet op het negatieve welstandsadvies van 19 juni 2007.
2.4.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag een reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.4.2. In het advies van 19 juni 2007 heeft de stichting Welstandszorg Noord-Holland geconcludeerd dat de bouwwerken niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, omdat de plaatsing van de solitaire molens met een hoogte van circa 100 meter een vervreemdend effect in het landschap heeft en dat dit vervreemdende effect niet zorgvuldig is ingezet. Volgens het advies levert het plan een te grove aantasting van de omgeving op, omdat de molens niet zijn ingebed in een groter geheel en de schaal- en maatverhoudingen geen aansluiting vinden in het landschap.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks het negatieve welstandsadvies bouwvergunning moet worden verleend. Redenen daarvoor zijn volgens het college dat de twee turbines dienen ter vervanging van drie bestaande turbines die aan het eind zijn van hun economische levensduur. Voorts zijn de veiligheidsvoorzieningen voor het onderhoudspersoneel niet meer van deze tijd. De nieuwe turbines hebben een aanzienlijk hoger vermogen dan de oude, te weten 2300 KW in plaats van 250 KW per turbine, zodat sprake is van een significante toename in de levering van duurzame energie, waarmee gevolg wordt gegeven aan de klimaatdoelstellingen van het kabinet. Ten slotte zijn de twee nieuwe turbines weliswaar groter en hebben ze een groter rotordiameter dan de drie bestaande, maar door die grotere diameter bieden de nieuwe turbines een rustiger beeld dan de huidige vanwege het lagere toerental, aldus het college.
Gelet op deze motivering heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid af te wijken van het welstandsadvies.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010