201008772/2/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2010 in zaak nr. 09/3237 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen, allen wonend dan wel gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college aan Stichting Trifolium Woondiensten Boskoop (hierna: Trifolium) vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorggebouw met 43 appartementen en bijbehorende openbare ruimte op de Viforlocatie aan de Boezemlaan te Boskoop.
Bij uitspraak van 28 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 september 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te 's-Gravenhage, en ir. J.F.C. Kupers, en het college, vertegenwoordigd door drs. S. Hartog-Dahmeijer, G.J. Bakker, G. La Fors en R. Groothuis, bijgestaan door mr. T. Barkhuysen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Trifolium, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. N.C. van Eck, advocaat te Alphen aan den Rijn, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt in dit geval temeer, nu de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat de houder op eigen risico van een verleende bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek tot schorsing, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.3. Hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling en bouwvergunning mochten worden verleend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4. Het college heeft zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen ontleend aan categorie A van de bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 oktober 2007 aangewezen gevallen, terwijl de uitzondering waarop [verzoeker] en anderen zich beroepen ziet op categorie B.
2.5. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is neergelegd in het rapport van Grontmij Nederland B.V. (hierna: Grontmij) van november 2008. Daarin is gemotiveerd dat het bouwplan past binnen het Structuurplan Boskoop 2015. Anders dan [verzoeker] en anderen betogen, bestaat op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met dit structuurplan.
2.6. Voorts bestaat op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het bestaan van alternatieve locaties tot het onthouden van medewerking aan het bouwplan had moeten nopen, nu, gelet op het naastgelegen, bestaande zorgcomplex, niet op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
2.7. Evenmin bestaat voorshands aanleiding voor het oordeel dat de voorkeursgrenswaarden voor weg- en railverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder worden overschreden. Het door [verzoeker] en anderen overgelegde rapport van Kupers & Niggebrugge B.V. van 31 augustus 2009 biedt op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het aan de vrijstelling ten grondslag liggende akoestische rapport van Grontmij naar inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig is.
2.8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2005 in zaak nr.
200501574/1), is de financiële uitvoerbaarheid van belang voor de rechtmatigheidstoets van de verleende vrijstelling in die zin dat, indien daaraan op voorhand moet worden getwijfeld, de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Gelet op hetgeen Trifolium en het college ter zitting naar voren hebben gebracht, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan.
2.9. Hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige naar voren hebben gebracht, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.10. Ten slotte bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Gelet op de omstandigheid dat Trifolium de woningen verkoopt met Koopgarant teneinde de woningen ook in de toekomst voor de doelgroep, bestaande uit 65-plussers uit de gemeente Boskoop met een zorgindicatie, te behouden, bestaat voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte niet heeft mogen uitgaan van de scenario's 1 en 2, waarbij alle 43 appartementen respectievelijk alleen de 23 huurappartementen in gebruik zullen zijn als zorgwoning.
2.11. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010