201002650/1/H1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 februari 2010 in zaak nr. 09/125 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het geheel oprichten van een bedrijfshal bij een glastuinbouwbedrijf op het perceel [locatie] te Boekel.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2010, verzonden op 25 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Keuken, advocaat te Waalre, en het college, vertegenwoordigd door G. Klop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang bezien met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hem terecht geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 22 mei 2008 heeft geacht. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hem het zicht op de bedrijfshal voor een groot deel wordt ontnomen door een tussen zijn woning en de bedrijfshal gelegen kas. [appellant] voert daartoe aan dat hij een volledig en onbelemmerd zicht heeft op de bedrijfshal met daarop twee schoorstenen en dat dit hem het vrije uitzicht in oostelijke richting ontneemt. Voorts stelt [appellant] dat er geen sprake is van beperkte ruimtelijke uitstraling omdat hij zicht heeft op de stoom die uit de schoorstenen komt.
2.3. Het betoog faalt. Van een volledig en onbelemmerd uitzicht is geenszins sprake, nu tussen de woning van [appellant] en de bedrijfshal een kas is gelegen met een lengte van 376 m, de afstand van zijn woning tot de bedrijfshal minimaal 400 m bedraagt en de schoorstenen op een grotere afstand zijn gelegen. Het enkele bestaan van zicht in een zo beperkte mate maakt niet dat reeds hierom zijn belang rechtstreeks wordt geraakt door het besluit tot verlening van een bouwvergunning. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat zich tussen de woning van [appellant] en de bedrijfshal een kas van aanmerkelijke omvang bevindt. Dat uit de schoorstenen stoomwolken komen maakt niet dat de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat [appellant] om die reden als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college [appellant] terecht niet rechtstreeks belanghebbend bij het besluit heeft geacht. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010