ECLI:NL:RVS:2010:BO2681

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909598/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Appelscha-Boerestreek Speelpark/Zalencentrum en de gevolgen voor omwonenden

Op 3 november 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Appelscha-Boerestreek Speelpark/Zalencentrum" dat op 27 oktober 2009 door de raad van de gemeente Ooststellingwerf was vastgesteld. De appellant, wonend in de nabijheid van het speelpark, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij formele bezwaren aanvoert over de procedure en de gevolgen van het plan voor de omgeving. De appellant stelt dat er geen wederhoor heeft plaatsgevonden en dat de wijzigingen in het plan substantieel zijn, wat een nieuwe procedure zou vereisen. De Raad van State overweegt echter dat de wijzigingen niet zo groot zijn dat ze een wezenlijk ander plan vormen, en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het plan vast te stellen.

De appellant richt zich ook tegen de bestemming "Cultuur en Ontspanning - Speelpark" en de verruiming van de mogelijkheden voor het houden van feesten en partijen tot 1000 bezoekers. De Raad van State stelt vast dat de raad voldoende regels heeft gesteld om de omvang en frequentie van deze evenementen te reguleren, en dat de gevolgen voor het milieu, zoals verkeers- en geluidshinder, adequaat zijn onderzocht. De Raad concludeert dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aard en omvang van de feesten in de dagperiode voldoende zijn begrensd en dat de gevolgen voor de omgeving niet onaanvaardbaar zijn.

De Raad van State verklaart het beroep van de appellant ongegrond en oordeelt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de omwonenden en de ontwikkeling van het speelpark en zalencentrum.

Uitspraak

200909598/1/R3.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Appelscha-Boerestreek Speelpark/Zalencentrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn nader aangevuld bij brief van 27 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. van Wijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor het speelpark Duinen Zanthe. Daarnaast is een woningbouwlocatie aan de Boerestreek in het plan opgenomen. Zowel het speelpark als de woningbouw zijn reeds gerealiseerd, waarbij voor het speelpark vrijstellingen in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunningen zijn verleend.
2.2. [appellant] voert allereerst een formeel bezwaar aan met betrekking tot de gevolgde procedure bij de gewijzigde vaststelling van het plan. [appellant] stelt dat ten onrechte geen wederhoor over de gewijzigde vaststelling van het plan heeft plaatsgevonden.
De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp, die met name betrekking hebben op het aantal toegelaten bezoekers, zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Het betoog van [appellant] faalt.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich met name tegen het planonderdeel met de bestemming "Cultuur en Ontspanning - Speelpark" met de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - zalencentrum'. [appellant] woont in de nabijheid van het speelpark.
Volgens [appellant] is in het plan sprake van een verruiming van de omvang van feesten en partijen tot 1000 bezoekers in de dagperiode ten opzichte van de reeds verleende vrijstellingen. [appellant] voert aan dat het karakter van deze feesten niet duidelijk is weergegeven, het plan onvoldoende regels stelt omtrent de omvang, frequentie en de intensiteit van de feesten en partijen en het aantal feesten niet begrensd is door een in het bestemmingsplan opgenomen maximum. Verder is in het plan geen regeling opgenomen met betrekking tot het houden van openluchtfeesten.
Voorts stelt [appellant] dat uit het plan niet blijkt voor hoeveel evenementen het gemeentebestuur op grond van de algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) een vergunning gaat verlenen naast de in artikel 3.6 van de planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid.
2.3.1. De raad stelt dat in het plan de nadruk ligt op feesten en partijen in de avond- en nachtperiode, maar dat ook overdag een feest of partij kan worden gehouden. De raad heeft het niet noodzakelijk geacht het aantal feesten en partijen overdag te maximeren, omdat de gevolgen voor de omgeving hiervan niet groter zijn dan het in bedrijf zijnd speelpark in de onderzochte 'worst case' situaties. Volgens de raad zullen de potentiële gevolgen op grond van het aantal bezoekers minder verstrekkend zijn. Ten aanzien van artikel 3.6 van de planregels geeft de raad aan dat [appellant] ten onrechte stelt dat via de APV een hoger aantal evenementen mogelijk kan worden gemaakt.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat door in artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels op te nemen dat het houden van feesten en partijen voornamelijk in de avond- en nachtperiode, echter niet in de nachtperiode van 04.00 tot 07.00 uur, is toegestaan, het plan de mogelijkheid biedt om tevens feesten en partijen in de dagperiode te organiseren. Volgens de raad komen deze feesten en partijen in de dagperiode incidenteel voor. Het incidentele karakter van de feesten en partijen overdag is niet uitdrukkelijk in de planregels vastgelegd.
In de planregels zijn echter wel op een andere wijze beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van het zalencentrum ten behoeve van het houden van feesten en partijen in de dagperiode. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, is het houden van feesten en partijen niet toegestaan indien tevens het speelpark is geopend en tevens niet in combinatie met andere activiteiten in de vorm van beurzen, congressen en dergelijke. Verder gelden beperkingen ten aanzien van het maximum aantal bezoekers voor de feesten en partijen. In artikel 3.1, aanhef en onder b, is bepaald dat in de dagperiode een maximum van 1000 bezoekers per evenement geldt.
Voorts gelden beperkingen ten aanzien van het karakter van de feesten en partijen. In artikel 3.1 is bepaald dat houseparty's, discofeesten en daarmee gelijk te stellen activiteiten binnen de bestemming "Cultuur en Ontspanning - Speelpark" zijn uitgesloten. Tevens zijn openluchtfeesten niet toegestaan in die zin dat in de planregels is bepaald dat feesten enkel ter plaatse van het zalencentrum zijn toegestaan. Het organiseren van openluchtfeesten behoort dan ook niet tot de mogelijkheden.
Ingevolge artikel 3.6 van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor het toestaan van activiteiten buiten de periode november tot en met maart voor gezamenlijk ten hoogste 12 dagen per jaar. Een groter aantal verdraagt zich, wat er ook zij van de bevoegdheid voor evenementen een APV-vergunning te verlenen, niet met het bestemmingsplan.
Op grond van het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aard en omvang van feesten in de dagperiode in het plan voldoende zijn begrensd. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de in het plan verruimde mogelijkheden ten aanzien van het houden van feesten en partijen in de dagperiode niet voldoende zijn onderzocht met betrekking tot de gevolgen voor het milieu op het gebied van verkeers- en geluidhinder. Met betrekking tot geluidhinder is niet onderzocht wat de hinder is indien 1000 bezoekers van een feest of partij in de dagperiode in het zalencentrum aanwezig zijn. Bij de verkeershinder is het effect van frequenter in- en uitgaand verkeer niet onderzocht, aldus [appellant].
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een onderscheid in directe en indirecte hinder dient te worden gemaakt. Directe hinder heeft betrekking op het geluid dat in het hoofdgebouw tijdens de activiteiten wordt geproduceerd en indirecte hinder is het geluid als gevolg van verkeer. Volgens de raad valt directe hinder onder de melding op grond van het Activiteitenbesluit, waardoor in het kader van deze bestemmingsplanprocedure directe hinder niet ter discussie staat. Op grond van dit besluit, voor zover van belang, geldt dat het binnenniveau van het hoofdgebouw niet meer dan 80 dB(A) zal bedragen.
Ten aanzien van de indirecte hinder brengt de raad naar voren dat in het door bureau Tauw uitgevoerde onderzoek, "voortoets uitbreiding attractiepark Duinen Zanthe", onderzoek is gedaan naar het gebruik van het zalencentrum gedurende de dagperiode ten behoeve van beurzen, congressen, tentoonstellingen en dergelijke met een maximum van 1000 bezoekers per evenement. Uit het onderzoek volgt dat de aantallen bezoekers en daarmee verband houdende verkeersbewegingen ruimschoots binnen de normen van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) blijven. Het maakt voor wat betreft de indirecte hinder in de dagperiode ten aanzien van het verkeer en geluid, geen verschil of sprake is van een congres of een vergelijkbare activiteit met een maximum van 1000 bezoekers, dan wel of sprake is van een feest of partij met een maximum van 1000 bezoekers, aldus de raad.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat de gevolgen van de uitgebreide functie, het toestaan van feesten en partijen in de dagperiode met een maximum van 1000 bezoekers, ook in het kader van een bestemmingsplanprocedure dienen te worden onderzocht.
Uit het in opdracht van de raad verrichte onderzoek van 10 november 2000 naar het geluidniveau bij feesten in de dagperiode en de nadere toelichting van de raad ter zitting is gebleken dat, uitgaande van een bronniveau van 100 dB(A), wordt voldaan aan de normen van de Wgh voor de gevelbelasting van de woningen gelegen aan de Bruggelaan. De raad stelt zich op het standpunt dat een bronniveau van 100 dB(A) gelijk is te stellen met een bronniveau dat geldt voor feesten en partijen in de vorm van houseparty's en discofeesten. Nu [appellant] de resultaten van het geluidonderzoek slechts heeft betwist doch zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en in het plan feesten en partijen in de vorm van houseparty's en discofeesten en daarmee gelijk te stellen activiteiten expliciet zijn uitgesloten, is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen van het toestaan van feesten en partijen in de dagperiode met een maximum van 1000 bezoekers voldoende door de raad zijn onderzocht.
De Afdeling stelt ten aanzien van de indirecte hinder vast dat in het zowel door het bureau Tauw, daterend van 24 april 2007 met als kenmerk R001-4483256APB-nva-V01-NL, als door het bureau Goudappel en Coffeng, daterend van 19 april 2007 met als kenmerk TMD195/Anf/, uitgevoerde onderzoek geen aandacht is besteed aan de uitgebreide functie van het speelpark ten aanzien van het houden van feesten en partijen in de dagperiode tot een maximum van 1000 bezoekers. Wel is onderzoek gedaan naar de uitgebreide functie van het zalencentrum in het kader van het in de dagperiode organiseren van congressen en dergelijke evenementen tot een maximum van 1000 bezoekers. Uit voornoemde onderzoeken, gelezen in samenhang met de plantoelichting, blijkt dat geen van de woningen in de directe omgeving van het speelpark, gelegen aan de Wester Es en de Bruggelaan, door de nieuwe activiteiten in de toekomst met overschrijding van de normen van de Wgh zal worden geconfronteerd. Aangezien het maximum aantal bezoekers bij congressen en dergelijke activiteiten in de dagperiode gelijk is aan het maximum aantal bezoekers bij feesten en partijen in de dagperiode, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitgevoerde onderzoeken voor wat betreft de indirecte hinder tevens ten grondslag kunnen worden gelegd aan de uitgebreide functie van het zalencentrum ten aanzien van het houden van feesten en partijen in de dagperiode. Het betoog [appellant] faalt.
2.5 [appellant] stelt dat de aard van de hoofdactiviteit van Duinen Zanthe, en daarmee ook het gebruik van de gronden, is gewijzigd van een speelpark met een beperkt zalengebruik naar een uitgebreid zalencentrum voor een grootschalig publiek. Er is dan ook geen sprake meer van een speelpark met nevenactiviteiten, maar van een zalencentrum met nevenactiviteiten. Verder geeft [appellant] aan dat het speelpark feitelijk als attractiepark dient te worden gekenmerkt. Dit heeft een toename van overlast van verkeers- en geluidhinder tot gevolg, welke onvoldoende is onderzocht. Voorts dient in het plan een onderscheid te worden gemaakt naar attracties die wel en attracties die niet bij een speelpark zijn toegestaan.
2.5.1. De raad voert aan dat het plan zich in de loop van de procedure meer toegesneden heeft op de tweeledige functie van Duinen Zanthe: enerzijds de functie van speelpark en anderzijds de functie van zalencentrum. Daarnaast stelt de raad dat Duinen Zanthe in hoofdzaak een speelpark is. Hierbij verwijst de raad naar pagina 19 van de plantoelichting, waar naar voren wordt gebracht dat Duinen Zanthe als een attractiepark in de vorm van een speelpark dient te worden aangemerkt.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat het grootste deel van het plangebied is bestemd als "Cultuur en Ontspanning - Speelpark" met de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - speel- en attractietoestellen toegestaan'. Binnen deze aanduiding zijn speel- en attractietoestellen toegestaan. Daarnaast is een facilitair hoofdgebouw op het terrein aanwezig, waarin met name voorzieningen ten behoeve van de speel- en attractietoestellen aanwezig zijn. In een deel van het hoofdgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning -zalencentrum', is het onder bepaalde, in het plan nader omschreven, voorwaarden mogelijk om nevenactiviteiten te organiseren, welke geen relatie hebben met het speelpark. In deze zin is dan ook geen sprake van een nieuwe hoofdactiviteit of nieuw gebruik van de gronden, maar wordt in het plan de mogelijkheid geboden om in het zalencentrum nevenactiviteiten te organiseren.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duinen Zanthe als attractiepark in de vorm van een speelpark is aan te merken.
Voorts stelt de Afdeling vast dat in het plan reeds een onderscheid in het soort speel- en attractietoestellen is gemaakt. Zo is het ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels niet mogelijk om kartbanen, schietinrichtingen, skelterbanen, motorcrossbanen en naar de aard daarmee wat betreft geluidbelasting gelijk te stellen voorzieningen binnen de bestemming "Cultuur en Ontspanning - Speelpark" te realiseren. Verder wordt in de planregels een onderscheid gemaakt ter plaatse van welke aanduidingen speel- en attractietoestellen niet, tot een hoogte van maximaal 20 meter of middels een ontheffing tot een hoogte van maximaal 25 meter, zijn toegestaan. De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor een verdere beperking van het gebruik ter voorkoming van hinder geen aanleiding bestaat. Het betoog faalt.
2.6. Voor zover het beroep van [appellant] gericht is tegen de verleende horeca- en sluitingstijdenvergunningen behoeft het hier geen bespreking, nu deze vergunningen geen onderwerp van dit geding zijn.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
429-679.