ECLI:NL:RVS:2010:BO2678

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006720/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W.P. van Kooten-Vroegindeweij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitenwijken door de Raad van State

Op 22 april 2010 heeft de raad van de gemeente Huizen het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Buitenwijken" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 13 juli 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 28 september 2010 ter zitting behandeld. De verzoekers zijn van mening dat hun woongenot wordt aangetast door de verplaatsing van het bouwvlak op perceel Patrijslaan 11, dat in noordelijke richting is verplaatst, en dat de uitbreiding van de aan-, uit- en bijgebouwenregeling hen in hun privacy en uitzicht schaadt. De raad stelt echter dat de verplaatsing van het bouwvlak aanvaardbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt en dat de voorziene woning goed inpasbaar is in de omgeving. De voorzitter oordeelt dat de afstand tussen de bouwvlakken voldoende is om de privacy van de omwonenden niet onevenredig te schaden. Ook wordt opgemerkt dat er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. De voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201006720/2/R1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Huizen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Buitenwijken" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. Beuving en H.J. Brasser, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [belanghebbenden].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij het bouwvlak op perceel Patrijslaan 11 (hierna: het perceel) in noordelijke richting is verplaatst en de aan-, uit- en bijgebouwenregeling is uitgebreid. [verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel en zij betogen dat hun woongenot wordt aangetast als gevolg van het plan in zoverre. Zij vrezen met name voor aantasting van hun uitzicht en privacy, aangezien de voorziene woning twee maal zo groot en hoog wordt als de bestaande woning op het perceel. Door de verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting wordt de afstand tussen dat bouwvlak en de grens met perceel [locatie 1] weliswaar groter, maar dit wordt teniet gedaan doordat het plan de mogelijkheid biedt bijgebouwen aan het hoofdgebouw vast te bouwen. Dat het perceel wordt ontsloten via het zogenoemde Sijsjespad achten [verzoeker] en anderen geen draagkrachtige motivering voor verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting, aangezien dit pad illegaal is verhard en in gebruik is genomen als ontsluitingsweg.
2.3. Volgens de raad wordt het perceel van oudsher ontsloten door middel van het zogenoemde Sijsjespad en is dit pad in 2007 met toestemming van het gemeentebestuur verhard. Aangezien deze ontsluitingsweg is gelegen ten noorden van het perceel en de bestaande woning aan de zuidzijde ligt, acht de raad verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting aanvaardbaar. Los daarvan stelt de raad zich op het standpunt dat de voorziene woning op de meer centrale locatie op het perceel vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed inpasbaar is in de omgeving. Hiertoe stelt de raad dat de voorziene woning vanwege de ligging van het perceel, aan de oostzijde grenzend aan de bosrand, en de hoge en dichte begroeiing vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar is. Voorts liggen de bestaande woningen in de directe omgeving ook niet allemaal in één rooilijn. Vanwege de hoge en dichte begroeiing wordt het uitzicht vanuit het naastgelegen perceel [locatie 1] niet aangetast. De voorziene woning biedt wel uitzicht op de achtertuin van perceel [locatie 1]. Uit de bouwtekeningen blijkt echter dat de woning niet op die zijde zal zijn georiënteerd en dat aan die zijde de bijgebouwen zullen liggen, aldus de raad. De raad benadrukt verder dat het bouwvlak enkel is verplaatst en niet is vergroot. Ook biedt het voorliggende plan niet de mogelijkheid hoger te bouwen dan onder het vorige plan was toegestaan; de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is zowel in het vorige als in het voorliggende plan onderscheidenlijk 6,5 en 11,5 meter. Verder bood ook het vorige plan de mogelijkheid bijgebouwen aan het hoofdgebouw vast te bouwen. Onder het vorige plan was maximaal 60 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Op grond van het voorliggende plan mogen, voor zover thans van belang, op het perceel op de gronden met de bestemming "Tuin II" aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht met een maximumoppervlak van 150 m². Volgens de raad is deze verruiming van de bouwmogelijkheden ingegeven door de actuele inzichten omtrent de ruimtelijk aanvaardbare bebouwingsmogelijkheden op gronden met de bestemmingen "Tuin II" en "Tuin III" behorend bij woningen; naarmate bij een woning meer grond aanwezig is, mag meer gebouwd worden, met aandacht voor een evenredige verdeling tussen bebouwde en onbebouwde ruimte.
2.4. De afstand tussen de bouwvlakken op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] enerzijds en Patrijslaan 11 anderzijds bedraagt volgens de raad in de nieuwe situatie ongeveer 86 meter, respectievelijk 87 meter. Gelet op deze afstanden ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy van de bewoners van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] onevenredig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene woning. Voor zover zij uitzicht zullen hebben op de nieuwe woning, overweegt de voorzitter dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.
De kortste afstand tussen het bouwvlak op het perceel en de grens met perceel [locatie 1] bedraagt ongeveer 20 meter. Gelet op deze afstand acht de voorzitter niet aannemelijk dat de privacy van de bewoners van perceel [locatie 1] onevenredig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene woning. De door [verzoeker] en anderen overgelegde foto's geven de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het uitzicht vanuit de woning of de tuin van perceel [locatie 1] onevenredig zal worden aangetast als gevolg van het plan in zoverre. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen namens de raad daaromtrent is gesteld, zoals weergegeven onder 2.3., is de voorzitter van oordeel dat de raad de verplaatsing van het bouwvlak vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar heeft kunnen achten. Gelet op de omvang van het bouwvlak en de maximaal toegestane bouwhoogte van 11,5 meter ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene woning wat betreft hoogte en omvang niet past in de omgeving. Verder overweegt de voorzitter dat, hoewel de aan-, uit- en bijgebouwenregeling is uitgebreid ten opzichte van het vorige plan, de inhoud en strekking daarvan niet ongebruikelijk is, gezien de aard van het plangebied, en vanuit ruimtelijk oogpunt niet onaanvaardbaar is. Dat bijgebouwen aan het hoofdgebouw kunnen worden vastgebouwd, leidt in dit verband niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de planregels waarborgen dat de bebouwing geleidelijk hoger wordt, nu in de planregels is neergelegd dat de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 7 meter bedraagt indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter is, dan wel maximaal 5,5 meter bedraagt indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 meter is. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] en anderen dat het Sijsjespad illegaal is verhard, overweegt de voorzitter dat, voor zover daarvan, gezien de mededeling van de raad dat de (semi) verharding door de gemeente is beoordeeld en akkoord bevonden, al sprake zou zijn, dit een handhavingskwestie betreft die in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in het door [verzoeker] en anderen aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in zoverre in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
472.