201005764/2/R1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Stadskanaal,
verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Onstwedde, Alteveer en Mussel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 september 2010 heeft [verzoeker sub 1] de gronden van het beroep aangevuld.
[verzoeker sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 september 2010, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. J. Dijkstra, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, en de raad, vertegenwoordigd door Y. Scheringa en S.M.H. Kerckhoffs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in reparatie van onderdelen van het vorige plan waaraan goedkeuring is onthouden door het college van gedeputeerde staten van Groningen, dan wel waarvan de Afdeling bij uitspraak van 28 maart 2008 in zaak no.
200700399/1de goedkeuring heeft vernietigd en waaraan de Afdeling zelfvoorziend goedkeuring heeft onthouden.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.3. [verzoeker sub 2] kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan de agrarische bestemming van de gronden tussen de Luringstraat en de Heideweg kan worden gewijzigd in een woonbestemming. Hij voert hiertoe, kort samengevat, aan dat het door de Afdeling in de voornoemde uitspraak met betrekking tot die wijzigingsbevoegdheid geconstateerde motiveringsgebrek in het thans bestreden besluit niet is weggenomen, dat de noodzaak voor woningbouw ontbreekt en dat het plan op dit punt in strijd is met het provinciale beleid.
2.3.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad toegezegd dat geen toepassing zal worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
Voor zover [verzoeker sub 2] ter zitting heeft verzocht dat de door de raad gedane toezegging tevens ziet op het nabij het wijzigingsgebied gelegen bos, overweegt de voorzitter dat het beroep van [verzoeker sub 2] uitsluitend betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Het mondeling gedane verzoek komt reeds om die reden niet voor inwilliging in aanmerking.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.4. [verzoeker sub 1] exploiteert aan de [locatie] het [museumrestaurant] en hij kan zich niet verenigen met het plan, voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak van de naast het restaurant gelegen [meubeltoonzaal]. [verzoeker sub 1] stelt dat het plan in zoverre afbreuk doet aan de cultuurhistorische karakteristiek van het gebied, onder meer omdat het voorziene gebouw wat betreft uiterlijk en maatvoering niet past in de omgeving. Voorts is onvoldoende onderzocht of uitbreiding noodzakelijk is, of het bedrijf kan worden verplaatst en of er voldoende parkeergelegenheid is en is geen overleg gevoerd met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, thans de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna: de RACM).
[verzoeker sub 1] stelt voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met de archeologische en cultuurhistorische waarde van het gebied de Hörn en dat het plan in zoverre in strijd is met gemeentelijk, provinciaal en nationaal beleid.
2.4.1. De raad stelt dat de meubeltoonzaal van belang is voor de economische situatie van Onstwedde en dat verplaatsing van het bedrijf nimmer gewenst is geacht. Het bieden van een redelijke uitbreidingsmogelijkheid aan het bedrijf past in die visie. Het plan voorziet in een bouwvlak met een oppervlak van ongeveer 700 m² ten zuidwesten van de bestaande meubeltoonzaal. Evenals de bestaande bebouwing ligt de voorziene bebouwing evenwijdig aan de Hörn en als gevolg van de nieuwbouw zullen geen doorzichten worden belemmerd. De uitbreiding zal wat betreft goothoogte, nokhoogte, dakhelling en materiaalgebruik worden afgestemd op de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Zowel de RACM als de provinciale archeoloog heeft geen bezwaren tegen de uitbreiding van de meubeltoonzaal. In overleg met de provinciale archeoloog is afgesproken dat de in de ondergrond aangetroffen archeologische sporen in situ zullen worden bewaard onder de te realiseren nieuwbouw. Verder is het bestaande aantal parkeerplaatsen ook na uitbreiding van de meubeltoonzaal ruimschoots voldoende. In overeenstemming met de wens van [verzoeker sub 1] is aan het perceel de [locatie] de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" toegekend. In navolging van het vorige plan heeft de raad geen aanleiding gezien een dergelijke dubbelbestemming toe te kennen aan een groter deel van het gebied de Hörn.
2.4.2. [verzoeker sub 1] heeft het standpunt van de raad zoals weergegeven onder 2.4.1. niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop heeft [verzoeker sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene uitbreiding van de meubeltoonzaal afbreuk doet aan de cultuurhistorische karakteristiek van het gebied de Hörn.
Verder heeft [verzoeker sub 1] niet onderbouwd waarom het plan in zoverre in strijd is met gemeentelijk, provinciaal en nationaal beleid. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in het door [verzoeker sub 1] aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in zoverre in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010