ECLI:NL:RVS:2010:BO2103

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005112/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A. Offers
  • C.J. Borman
  • M.L.M. van Loo
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingsvolgorde artikel 29 Vw 2000 in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 18 mei 2010 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie ten onrechte de aanvraag had afgewezen. De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had ingegaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit artikel biedt bescherming aan vreemdelingen die gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging in hun land van herkomst. De vreemdeling in deze zaak, afkomstig uit Somalië, had niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn land van herkomst vervolging te vrezen had, wat de staatssecretaris als reden voor afwijzing had aangevoerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de beroepsgrond van de vreemdeling niet had meegenomen in haar beoordeling, wat een schending van de rechtsgang betekende. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 437,00, met de instructie dat de rechtbank hierover zou beslissen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.

Uitspraak

201005112/1/V2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2010 in zaak nr. 09/28068 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de minister dat, voor zover thans van belang, de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en dat de rechterlijke toetsing daarmee ten onrechte niet heeft aangesloten op de besluitvorming op grondslag van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
2.1.1. Voordat de rechtbank kon overgaan tot een toetsing van het in het besluit van 5 augustus 2009 ingenomen standpunt van de staatssecretaris inzake artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, had de rechtbank, zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 22 juli 2010 in zaak nr. 200900298/1/V2; www.raadvanstate.nl), eerst het in dat besluit ingenomen standpunt van de staatssecretaris dienen te toetsen aan de hand van de daartegen gerichte beroepsgrond van de vreemdeling. Dit standpunt hield in dat de vreemdeling geen aanspraak op bescherming kon ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn land van herkomst, Somalië, gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967. De minister klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
De grief slaagt.
2.2. Reeds hierom ziet de Afdeling aanleiding om het hoger beroep kennelijk gegrond te verklaren, de aangevallen uitspraak te vernietigen en hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, in dit geval niet te bespreken. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2010 in zaak nr. 09/28068;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010
418-638.
Verzonden: 22 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser