ECLI:NL:RVS:2010:BO2103
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- P.A. Offers
- C.J. Borman
- M.L.M. van Loo
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Toetsingsvolgorde artikel 29 Vw 2000 in asielprocedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 18 mei 2010 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie ten onrechte de aanvraag had afgewezen. De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had ingegaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit artikel biedt bescherming aan vreemdelingen die gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging in hun land van herkomst. De vreemdeling in deze zaak, afkomstig uit Somalië, had niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn land van herkomst vervolging te vrezen had, wat de staatssecretaris als reden voor afwijzing had aangevoerd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de beroepsgrond van de vreemdeling niet had meegenomen in haar beoordeling, wat een schending van de rechtsgang betekende. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 437,00, met de instructie dat de rechtbank hierover zou beslissen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.