ECLI:NL:RVS:2010:BO2085

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000254/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • A.A. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep van vreemdelingen inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend. De Raad van State heeft op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De vreemdeling sub 1, mede voor haar minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend die op 19 februari 2009 door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing op 9 december 2009 bevestigd. De vreemdeling sub 1, samen met de vreemdelingen sub 2 en 3, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat het besluit van 19 februari 2009 alleen betrekking heeft op de vreemdeling sub 1 en sub 2, en dat vreemdeling sub 3 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure. Dit is in lijn met artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat alleen degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als belanghebbende kan worden beschouwd. De Raad van State verklaart het hoger beroep voor vreemdeling sub 3 niet-ontvankelijk en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

201000254/1/V3
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling sub 1] (hierna: de vreemdeling sub 1), mede voor haar minderjarige kinderen [de vreemdeling sub 2] (hierna: de vreemdeling sub 2) en [de vreemdeling sub 3] (hierna: de vreemdeling sub 3),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 9 december 2009 in zaak nr. 09/9768 in het geding tussen:
de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdeling sub 2,
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdeling sub 2, om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op 11 december 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdeling sub 2, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdelingen sub 2 en 3, bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
2.1.1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State kan een belanghebbende hoger beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.1.2. Het besluit van 19 februari 2009 heeft alleen betrekking op de door de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdeling sub 2, ingediende aanvraag. Ten aanzien van de vreemdeling sub 3 is een zodanig besluit niet genomen. Voorts is de vreemdeling sub 3 bij het besluit ten aanzien van de vreemdelingen sub 1 en 2 niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 september 2006 in zaak nr. 200603770/1, AB 2006, 402), is de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel zodanig met de persoon van de aanvrager verweven, dat enkel de aanvrager als belanghebbende kan worden beschouwd bij een besluit tot afwijzing daarvan.
2.1.3. Het hoger beroep, voor zover ingesteld voor de vreemdeling sub 3, is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift door de vreemdeling sub 1, mede voor de vreemdeling sub 2, is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3 Het hoger beroep is voor het overige kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld voor de vreemdeling sub 3, niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010
279
Verzonden: 26 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser