201003104/1/H1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Den Ham, gemeente Twenterand,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 februari 2010
in zaak nr. 09/481 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woning op het adres [locatie] te Den Ham (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J. Schepers en E. Nijhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
[vergunninghouder] is als partij gehoord.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Kom Den Ham" rust op het perceel de bestemming "Dorpsboerderij".
Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften mogen op het perceel alleen stallen/schuren worden gebouwd, één dienstwoning en eventueel andere bouwwerken.
Niet in geschil is dat de bouw van de woning in strijd is met het bestemmingsplan. Ten einde de bouw van de woning mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling daarvan verleend.
2.2. Het betoog van [appellanten] dat de bouwlocatie niet als een open groene plek als bedoeld in de beleidsnotitie "Bouwen op open groene plekken" kan worden beschouwd faalt. Deze beleidsnotitie maakt onder bepaalde voorwaarden bouwen op zogenaamde open groenen plekken in beperkte mate mogelijk. Blijkens de notitie mag er in beginsel niet worden gebouwd op een open groene plek indien het terrein een onderdeel uitmaakt van de voor die kern kenmerkende ruimtelijke structuur: de zogenaamde sieraden (groene longen) en waardevolle dorpsranden (overgang wonen/agrarisch). Blijkens de structuurvisie dorp Den Ham en de daarbij behorende kaarten valt het perceel niet binnen deze sieraden en waardevolle dorpsranden. De stelling van [appellanten] dat het niet om een open groene plek gaat vanwege een ter plaatse aanwezige schuur faalt, omdat deze schuur op een ander kadastraal perceel is gesitueerd dan het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft en dit laatste perceel fysiek een open plek betreft.
2.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college van het verlangen van een exploitatiebijdrage heeft kunnen afzien, omdat het college al vóór de inwerkingtreding van de beleidsnotitie met [vergunninghouder] had afgesproken dat deze op zijn kosten de karakteristieke schuur zal restaureren. Deze tegenprestatie heeft de rechtbank als voldoende bijdrage mogen aanmerken.
2.4. Verder heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het woongenot van [appellanten] als gevolg van de bouw van de woning zodanig wordt verslechterd, dat het college de gevraagde vrijstelling daarom in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Het college heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de woning komt te liggen op tenminste 17 meter van de percelen van [appellanten], de afstand van de woning tot de woningen van [appellanten] respectievelijk ongeveer 30 meter en 50 meter bedraagt en de woning ongeveer 8,40 meter hoog zal worden.
2.5. Hetgeen [appellanten] verder hebben aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.6. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010