ECLI:NL:RVS:2010:BO1860

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002652/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor loods in agrarisch gebied te Purmerland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem, die op 4 februari 2010 het beroep van de appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer, dat op 4 februari 2009 een vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleende aan [vergunninghoudster] voor het plaatsen van een loods op het perceel Purmerland tegenover nummer 95. De appellanten, wonend in Purmerland, maakten bezwaar tegen dit besluit, dat door het college op 20 november 2009 ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwplan niet zou leiden tot een relevante toename van verkeersbewegingen en geluidsoverlast, omdat de loods uitsluitend gebruikt zou worden voor landbouwvoertuigen.

De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de vrees van de appellanten voor de vestiging van een zelfstandig agrarisch bedrijf ongegrond was, aangezien deze vrees niet met concrete aanwijzingen was onderbouwd. De voorzieningenrechter had bovendien terecht geoordeeld dat de bouw van de loods niet in strijd was met het bestemmingsplan "Purmerland 1989" en dat de vrijstelling die het college had verleend, gerechtvaardigd was. De Raad van State concludeerde dat de bezwaren van de appellanten, waaronder de zorgen over archeologische waarden en de openheid van het gebied, niet opwegen tegen het belang van [vergunninghoudster] bij de realisatie van de loods. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201002652/1/H1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Purmerland, gemeente Landsmeer,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2010 in zaak nrs. 10-180 en 10-181 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] te Den Ilp vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het plaatsen van een loods op het perceel Purmerland tegenover nummer 95 te Purmerland (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 november 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. N.L. Heijdenrijk en J.G. Beentjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], bijgestaan door mr. A.C. Dekker, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan van [vergunninghoudster] ziet op het vernieuwen en vergroten van een loods voor de stalling van landbouwmachines en opslag van hooi.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Purmerland 1989" heeft het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (A)".
Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming aangewezen voor de uitoefening van aan de grond gebonden agrarische bedrijven en voor het behoud en herstel van de aldaar aanwezige landschappelijke waarden.
Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de planvoorschriften geldt voor bouwen binnen de bouwvlakken dat het bebouwingspercentage 100% mag bedragen.
Ingevolge artikel 9, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mogen de goothoogte en hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan op de kaart, met inachtneming van de hoogtescheidingslijn, is aangegeven.
2.3. De ter plaatse op de bestemmingsplankaart aangegeven goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 3 en 5 meter. Het betreffende bouwvlak heeft een oppervlakte van 273 m2.
De vrijstelling die het college heeft verleend, heeft betrekking op de overschrijding van de toegestane goot- en nokhoogte met 1 meter en op de overschrijding van het bebouwingspercentage met bijna 10%, zijnde 27 m2, nu het bouwplan een oppervlakte van 300 m2 heeft.
2.4. Anders dan [appellanten] betogen is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan niet tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen en geluidsoverlast zal leiden, omdat de loods uitsluitend zal worden gebruikt door voertuigen voor de ter plaatse gelegen landbouwpercelen.
2.4.1. Voorts is de vrees van [appellanten] voor de vestiging van een zelfstandig agrarisch bedrijf ongegrond. De geuite vrees is niet met concrete aanwijzingen onderbouwd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de loods niet in strijd is met het door het college gehanteerde doorzichtenbeleid en past in het ontwerp van de partiële herziening van het bestemmingsplan. Ter zitting is gebleken dat het ontwerp-bestemmingsplan niet meer bebouwing op het perceel mogelijk maakt dan alleen de loods.
2.4.2. Anders dan [appellanten] betogen is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet op voorhand duidelijk is dat met de bouw van de loods op de door hen voorgestane locatie, de huiskavel van [vergunninghoudster], een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren dan de bouw van de loods op het perceel. [vergunninghoudster] heeft aangegeven dat de loods direct bij zijn agrarische percelen is gelegen, terwijl de afstand tussen de huiskavel en de agrarische percelen ongeveer 1.300 meter bedraagt. Gezien het gebruik dat van de loods zal worden gemaakt, is de bouw daarvan op de huiskavel dan ook niet aangewezen.
2.4.3. Verder heeft de voorzieningenrechter in hetgeen door [appellanten] in beroep is aangevoerd omtrent hun belang bij het behoud van de openheid van het gebied terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het belang van [vergunninghoudster] bij het realiseren van de loods op het perceel voor een goede bedrijfsvoering, zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het algemeen belang dat is gediend bij het handhaven van het bestemmingsplan en het belang van [appellanten].
2.4.4. Het betoog van [appellanten] dat het college in het kader van de verleende vrijstelling niet heeft vastgesteld dat de bouw van de loods niet tot verstoring van archeologische waarden ter plaatse zal leiden, faalt. Blijkens het bij de ruimtelijke onderbouwing behorende rapport van het Archeologisch Adviesbureau RAAP van 20 februari 2008 heeft onderzoek uitgewezen dat op het perceel geen tot weinig archeologische resten worden verwacht en dat geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is, omdat voor de bouw van de loods weinig grondverzet nodig is. Daartegenover hebben [appellanten] geen rapport van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Nu ook overigens niet is gebleken dat het rapport van 20 februari 2008 gebreken vertoont, heeft het college dat bij het verlenen van de vrijstelling mogen volgen.
2.5. De bezwaren van [appellanten] betreffende de mestplaat en de gedempte sloot hebben zij niet in beroep bij de rechtbank naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom [appellanten] deze bezwaren niet reeds bij de rechtbank hadden kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, hadden behoren te doen, dienen deze bezwaren buiten beschouwing te blijven.
2.6. De gronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
202.