201002380/1/H1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bennebroek, gemeente Bloemendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2010 in zaak nr. 09/3436 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft het college aan [partij] bouwvergunning verleend voor het realiseren van een dakopbouw op de woning aan de [locatie] te Bennebroek.
Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2008 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 juli 2009 heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2010, verzonden op 28 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M. Roos-Andriesse, gemachtigde, is verschenen. Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd onder meer indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoel in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in haar eerdere uitspraak van 30 september 2008 ten aanzien van de dakopbouw een onjuiste en onvolledige toepassing aan artikel 2.5.23 van de bouwverordening Bennebroek 2003 over de toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen, heeft gegeven.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 september 2008 geoordeeld dat het bouwplan voor de dakopbouw niet in strijd is met de bouwverordening. Tegen die uitspraak heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld, zodat deze in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het betoog van [appellant] betreffende de strijdigheid van het bouwplan met artikel 2.5.23 van de bouwverordening buiten beschouwing dient te blijven.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college het (nieuwe) welstandsadvies van 28 november 2008 niet aan zijn besluit van 3 juli 2009 ten grondslag heeft mogen leggen, faalt eveneens.
2.4. De welstandscommissie heeft voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan, zowel qua vorm en massa als qua materiaal en detaillering, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het bouwplan toont aan, aldus de welstandscommissie, dat er een nieuwe compositie ontstaat die recht doet aan het oorspronkelijke ontwerp. Zo is de oorspronkelijke daklijn grotendeels gehandhaafd en begint het dak achter de gevel waardoor de oorspronkelijke vorm voldoende zichtbaar blijft, conform de eisen van de welstandsnota.
Dat de welstandscommissie het tegenrapport van Baneke, Van de Hoeven architecten (BNA) van 14 oktober 2008 niet bij haar oordeelsvorming heeft betrokken, zoals [appellant] stelt, is onjuist. De onderwerpen die in dat rapport aan de orde komen heeft de welstandscommissie in haar advies in aanmerking genomen en gemotiveerd weerlegd. De stelling van [appellant] dat het dak van de woning [locatie] richtinggevend zou moeten zijn voor de uitvoering van de dakopbouw wordt door de welstandscommissie niet gedeeld.
2.5. Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Niet is aannemelijk gemaakt dat het college bij hem ingediende aanvragen voor het realiseren van vergelijkbare dakopbouwen als thans in geding heeft afgewezen. Hetgeen [appellant] verder in dit verband heeft aangevoerd biedt evenmin aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.6. De gronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010