201000015/1/R3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Franekeradeel,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan
"Zweins-[locatie] en 26" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door A.M. Alma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het plan voorziet onder meer in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie voor het perceel [locatie] te [plaats] en het ten westen daarvan gelegen perceel.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met de bouwregels bij de bestemming "Wonen" voor zover deze de op zijn perceel, [locatie], toegestane bebouwing voor bijgebouwen limiteren tot een oppervlakte van 115 m². In dit verband voert hij aan dat er een uitzondering bestaat voor hobbyboeren die inhoudt dat ten hoogste 200 m² aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden en dat de planregels derhalve ten minste in deze bouwoppervlakte zouden moeten voorzien. Ook was voorheen 245 m² aanwezig.
Voorts betoogt [appellant] dat het plan ten onrechte gewijzigd is vastgesteld nu aan de gronden op het aan de westelijke zijde van [locatie] grenzende perceel de bestemming "Agrarisch" is toegekend zonder de mogelijkheid ter plaatse bedrijfsgebouwen te realiseren. Doordat het niet meer mogelijk is om, indien gewenst, op deze gronden een agrarisch bedrijf te realiseren, worden de mogelijkheden van het perceel beperkt. Tevens zal dit leiden tot waardevermindering van het perceel, aldus [appellant].
Als formeel punt voert [appellant] nog aan dat hij niet in kennis is gesteld van het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het plan. Derhalve heeft hij geen zienswijze in kunnen dienen op dit onderdeel.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om op het onderhavige perceel meer bebouwingsoppervlakte toe te staan nu voor het perceel [locatie] een specifieke aanduiding voor afwijkende, grotere oppervlakten aan bijgebouwen is toegekend die overeenkomt met de bestaande situatie.
Voorts stelt de raad dat de verandering van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming met zich brengt dat bij het vastleggen van de planologische situatie de bestemming "Agrarisch bedrijf" vervalt en daarvoor een andere bestemming in de plaats komt.
De raad stelt tot slot dat het toezenden van het voorstel tot gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan geen onderdeel is van de bestemmingsplanprocedure. Derhalve is [appellant] hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
2.2.2. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor. Niet gezegd kan worden dat de gewijzigde vaststelling van de bestemming "Agrarisch bedrijf" naar "Agrarisch" naar aard en omvang zodanig groot is dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening verplicht voorts niet in toezending van het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan aan [appellant].
2.2.3. Uit de plantoelichting blijkt dat op het perceel [locatie], alsmede de ten westen daarvan gelegen grond, in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch bedrijf" rustte. Op het perceel [locatie] was een agrarisch bedrijf gevestigd en de daarvan ten westen gelegen grond was in gebruik als weiland. Door middel van een vrijstellingsprocedure is het mogelijk geworden om het inmiddels beëindigde agrarische bedrijf te vervangen door een burgerwoning. Met het onderhavige plan wordt beoogd de vergunde, feitelijke situatie vast te leggen.
In het plan zijn daartoe op het perceel [locatie] en het daarvan ten westen gelegen perceel respectievelijk de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" toegekend.
Op de grond bestemd voor "Wonen" geldt de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen (sba-aob)". Ingevolge artikel 5.2.2. van de planregels geldt dat voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de gezamenlijke oppervlakte daarvan ten hoogste 100 m² zal bedragen, met dien verstande dat indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen" de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw ten hoogste 115 m² zal bedragen. Voor gronden met de bestemming "Agrarisch" geldt ingevolge artikel 3.2.1. van de planregels dat op deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
2.2.4. Ten tijde van het vaststellen van het plan was er geen sprake van een agrarisch bedrijf noch van een concreet voornemen daartoe. De raad heeft dan ook in redelijkheid, in aansluiting op het bestaande gebruik, aan het ten westen van [locatie] gelegen perceel de bestemming "Agrarisch" kunnen toekennen, zonder te voorzien in de mogelijkheid ter plaatse een agrarisch bedrijf te vestigen.
Ten aanzien van de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden met de bestemming "Agrarisch", bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de planregels ten aanzien van het perceel [locatie] zouden moeten voorzien in een bouwoppervlakte voor bijgebouwen van ten minste 200 m² overweegt de Afdeling het volgende. De bestaande oppervlakte aan bijgebouwen bedroeg ten tijde van het vaststellen van het plan 115 m². In het onderhavige plan kan in beginsel tot 100 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Voor het perceel van [appellant] geldt op grond van de planregels in verband met de bestaande bebouwing een afwijkende oppervlakte van 115 m². Gelet op het voorgaande, alsmede de wijziging van het gebruik van agrarisch naar wonen, is de Afdeling van oordeel dat de raad voor de vaststelling van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen voor de grond met de woonbestemming in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de bestaande oppervlakte die reeds ruimer is dan volgens het beleid is toegestaan. Van een apart, met betrekking tot hobbyboeren gevoerd planologisch beleid, is mede gelet op de ontkenning van het bestaan daarvan door de raad ter zitting, niet gebleken.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010