ECLI:NL:RVS:2010:BO1575

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007625/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en tenuitvoerlegging in AC Schiphol

In deze zaak gaat het om de vraag of de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling in het Aanmeldcentrum Schiphol (AC Schiphol) rechtmatig is. De minister van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die de bewaring van de vreemdeling in het AC Schiphol onrechtmatig had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het AC Schiphol niet kan worden aangemerkt als een politiebureau of huis van bewaring, en dat de bewaring daar niet ten uitvoer mocht worden gelegd. De minister betwistte dit en stelde dat het AC Schiphol wel degelijk kan worden aangewezen als ruimte waar vreemdelingen zich moeten ophouden, op basis van individuele aanwijzingen.

De Raad van State oordeelt dat de mogelijkheid om een ruimte aan te wijzen niet beperkt is tot ruimten die in algemene zin zijn aangewezen. Artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 biedt de mogelijkheid om vreemdelingen te verplichten zich op te houden in een door de ambtenaar aangewezen ruimte. De Raad concludeert dat er geen grond is voor de opvatting dat artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 een algemene aanwijzing vereist voor de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in het AC Schiphol. De grief van de minister slaagt, en de Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep gegrond verklaarde en de wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging beval.

De Raad verklaart het hoger beroep gegrond en het beroep van de vreemdeling ongegrond. Dit betekent dat de bewaring van de vreemdeling in het AC Schiphol rechtmatig is, en dat de minister de bevoegdheid heeft om vreemdelingen in het AC Schiphol te houden op basis van individuele aanwijzingen. De uitspraak benadrukt de interpretatie van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit met betrekking tot de tenuitvoerlegging van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

201007625/1/V3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 30 juli 2010 in zaak nr. 10/24039 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring betreft, bevolen dat de wijze van tenuitvoerlegging wordt gewijzigd en de maatregel in een huis van bewaring wordt voortgezet, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. ir. M. Petsch, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: het AC Schiphol) niet valt aan te merken als een politiebureau, cel van de Koninklijke Marechaussee dan wel een huis van bewaring en evenmin in algemene zin is aangewezen als een plaats als bedoeld in artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), de bewaring van de vreemdeling aldaar niet ten uitvoer mag dan wel mocht worden gelegd.
Daartoe heeft de minister onder meer, zoals nader toegelicht ter zitting, aangevoerd dat de rechtbank door aldus te overwegen onvoldoende heeft onderkend dat ingevolge artikel 5.4 van het Vb 2000 de bewaring in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ten uitvoer kan worden gelegd. Volgens de minister biedt artikel 5.4 van het Vb 2000 geen aanknopingspunt voor de opvatting dat sprake dient te zijn van een in algemene zin aangewezen ruimte of plaats. Voorts volgt uit artikel 1 van het Reglement Regime Grenslogies (hierna: het Reglement) niet dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 slechts ten uitvoer kan worden gelegd in een ruimte of plaats die vooraf, in algemene zin, door de minister als zodanig is aangewezen. Aanwijzing kan immers tevens bij individuele plaatsingsbeschikking plaatsvinden. Nu het AC Schiphol bij individuele plaatsingsbeschikking kan worden aangewezen als ruimte in vorenbedoelde zin, kan een maatregel van bewaring in deze ruimte ten uitvoer worden gelegd, aldus de minister.
2.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling, aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
Ingevolge het tweede lid kan een zodanige ruimte of plaats worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, geldende regime.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep, gericht tegen een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 59 van die wet, gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van die maatregel in strijd is met die wet, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, wordt de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 1 van het Reglement heeft dit besluit betrekking op ruimten als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 die door onze minister als zodanig zijn aangewezen en zijn bestemd voor de opname van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid van voornoemd artikel.
2.1.2. Niet in geschil is dat het AC Schiphol een politiebureau, een huis van bewaring, noch een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000 is. Derhalve is de vraag aan de orde of het AC Schiphol is aan te merken als een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 waar de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 5.4 van het Vb 2000 ten uitvoer kon worden gelegd.
Het AC Schiphol is door de minister niet als ruimte als bedoeld in artikel 1 van het Reglement aangewezen. De mogelijkheid om een ruimte of plaats aan te wijzen op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 is echter niet beperkt tot ruimten als bedoeld in artikel 1 van het Reglement. Artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 staat er niet aan in de weg om ten aanzien van een vreemdeling het AC Schiphol als ruimte aan te wijzen waar de vreemdeling zich dient op te houden. De praktijk om vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd te verplichten zich in deze ruimte op te houden, vindt dus haar basis in dergelijke individuele aanwijzingen. Voorts volgt uit artikel 5.4, eerste lid, van het Vb 2000 dat een maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 ten uitvoer kan worden gelegd, dat wil zeggen in een ruimte of plaats waar met toepassing van artikel 6, eerste lid, vreemdelingen plegen te worden verplicht zich op te houden. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat artikel 5.4 van het Vb 2000 voor de tenuitvoerlegging van een maatregel van bewaring in het AC Schiphol een aanwijzing in algemene zin vereist.
De grief slaagt reeds hierom.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en de wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging is bevolen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 30 juli 2010 in zaak nr. 10/24039, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en de wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging is bevolen;
II. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010
373-550.
Verzonden: 19 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser