ECLI:NL:RVS:2010:BO1571

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003785/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen procesbelang in verblijfsprocedure en rechtmatig verblijf onder artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 9 november 2009. De vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie heeft op 6 maart 2009 een verzoek van de vreemdeling om te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen. Dit besluit werd door de vreemdeling bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet ontvankelijk. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State overweegt dat uit artikel 64 van de Vw 2000 volgt dat de uitzetting en vertrekplicht opgeschort kan worden, maar dat de vreemdeling ten tijde van de uitspraak van de rechtbank geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de toepasselijkheid van dit artikel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdeling geen belang had bij de toetsing van de rechtmatigheid van het besluit van 24 juni 2009. De vreemdeling kan desgewenst een verzoek om verstrekkingen indienen bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, maar dit leidt niet tot een ander oordeel in deze procedure.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2010.

Uitspraak

201003785/1/V1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 maart 2010 in zaak nr. 09/18920 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 maart 2010, verzonden op 23 maart 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover thans van belang, niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 april 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de twee grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in paragraaf C23/2.2.2, aanhef en onder g, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) en ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daartoe voert zij aan dat om te kunnen bepalen of zij zich daadwerkelijk feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, de minister inhoudelijk op het verzoek dient in te gaan.
2.2. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
Uit paragraaf C23/2.2.2, aanhef en onder g, van de Vc 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, volgt dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft omdat hij een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend, en zich naar het oordeel van de staatssecretaris feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, aanspraak kan maken op voorzieningen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005). Uit de toelichting op deze paragraaf volgt voorts dat een vreemdeling zich eerst dient te wenden tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst met een verzoek om vast te stellen dat sprake is van een situatie analoog aan die, bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
2.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling sinds de indiening van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 9 november 2009, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
2.4. Artikel 64 van de Vw 2000 strekt er toe de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 in zaak nr. 200803012/1; www.raadvanstate.nl). Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.3 had de vreemdeling ten tijde van de uitspraak van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000, omdat zij daardoor niet in een betere verblijfspositie kon komen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de vreemdeling geen procesbelang heeft bij de toetsing van de rechtmatigheid van het besluit van 24 juni 2009. Voor zover zij met een beroep op paragraaf C23/2.2.2, aanhef en onder g, van de Vc 2000 beoogt aanspraak te maken op voorzieningen krachtens de Rva 2005, leidt dit niet tot een ander oordeel.
2.5. Desgewenst kan de vreemdeling een verzoek om verstrekkingen indienen bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. In een dergelijke procedure kan aan de orde worden gesteld of de vreemdeling behoort tot de categorie, bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, waartegen zij, indien de beslissing luidt dat zij zich feitelijk niet bevindt in dezelfde situatie, als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, rechtsmiddelen kan aanwenden.
De grieven falen.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010
382/218-666.
Verzonden: 19 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser