200908687/1/R1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rotterdam,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Rotterdam,
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te Rotterdam,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2009, kenmerk PZH-2009-130053294A, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander (hierna: het dagelijks bestuur) bij besluit van 28 april 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Verzameluitwerking en gedeeltelijke wijziging deelgebied 3 bestemmingsplan Nesselande" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 december 2009. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 20 november 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het dagelijks bestuur een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, [appellanten sub 2], bij monde van [appellant sub 2] en bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en [appellanten sub 3], bij monde van [appellant sub 3] en bijgestaan door mr. M. van Gool, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en E. Pot, beiden werkzaam bij de gemeente, gehoord.
2.1. Het uitwerkingsplan vormt een deeluitwerking van het op
14 januari 1999 vastgestelde en op 10 augustus 1999 goedgekeurde bestemmingsplan "Nesselande" en heeft betrekking op het gebied dat wordt begrensd door de Brandingdijk in het noorden, de lintbebouwing van de Groeneweg in het oosten, het Rietveldpark in het westen en de Wollefoppenweg in het zuiden.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het uitwerkingsplan voor zover hierin niet de mogelijkheid is opgenomen om hun woningen, de zogenaamde "eilandwoningen" van het type Galei en Saffraan, gelegen aan de Laan van Avant-Garde, de Freek van Leeuwenstraat en de Willem van der Kulkstraat, uit te breiden met een dakopbouw. In dit kader betogen zij dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hun wens niet voor inwilliging in aanmerking komt. Zij betogen voorts dat het toestaan van dakopbouwen geen inbreuk maakt op de door het dagelijks bestuur gewenste differentiatie. Tevens voeren zij aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte medewerking afhankelijk stelt van een unanieme wens tot uitbreiding van de bewoners. Daarbij volgt uit de gehouden enquête dat alle bewoners voorstander van een uitbreidingsmogelijkheid zijn. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] stellen dat de bewoners van de "eilandwoningen" bij de aankoop van hun woning onvoldoende geïnformeerd zijn omtrent de op handen zijnde beperkende uitbreidingsregelingen voor deze woningen. Vanuit dit oogpunt achten zij het daarom gerechtvaardigd dat het dagelijks bestuur de bewoners alsnog (eenmalig) de mogelijkheid biedt om hun woningen uit te breiden, daarbij eventueel onder het stellen van beperkende voorwaarden.
[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het uitwerkingsplan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Tot slot stellen zij dat het plan in zoverre tevens in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, gelet op het feit dat dakterrassen en dakopbouwen in het concept-uitwerkingsplan niet waren toegestaan en dakterrassen in het uitwerkingsplan wel zijn toegestaan, maar dakopbouwen niet.
2.4. Het college stelt zich in navolging van het dagelijks bestuur op het standpunt dat, anders dan [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen, in de toelichting van het uitwerkingsplan een uitgebreide onderbouwing is opgenomen waarom het dagelijks bestuur geen aanleiding heeft gezien om uitbouwen voor de "eilandwoningen" toe te staan. Om de sterk gedifferentieerde opbouw en het daarmee samenhangende architectonische beeld van de "eilandwoningen" in de toekomst te kunnen bewaren, heeft het dagelijks bestuur er toe besloten om het ontstane beeld direct na de verkoop vast te leggen in het uitwerkingsplan en latere toevoegingen in de vorm van een uitbouw daarmee niet toe te staan.
Voorts stelt het college zich in navolging van het dagelijks bestuur op het standpunt dat een eenmalige uitbreiding onwenselijk is vanuit het oogpunt van mogelijke willekeur, problemen met toekomstige kopers die ook willen uitbreiden en het mede als gevolg daarvan ontstaan van een onoverzichtelijke situatie.
Anders dan [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] heeft het college uit de enquêtes geen unanieme wens tot uitbreiding van de bewoners kunnen halen, daar een aantal bewoners te kennen heeft gegeven op dit moment niet te willen uitbreiden, en een aantal een uitbreiding uitsluitend onder bepaalde voorwaarden wenselijk achtte.
Voor wat betreft de informatievoorziening ten tijde van de koop stelt het college in navolging van het dagelijks bestuur dat, hoewel het heeft geconstateerd dat deze niet optimaal is verlopen, dit een zaak is tussen koper en verkoper en de verkopers volledig op de hoogte waren van de (on)mogelijkheden om de "eilandwoningen" uit te breiden. Het college stelt in navolging van het dagelijks bestuur tot slot dat de desbetreffende planologische uitgangspunten reeds opgenomen waren in het concept-uitwerkingsplan, dat met het bouwplan voorafgaande aan de koop ter inzage heeft gelegen.
2.5. In het bestemmingsplan "Nesselande" is aan het plangebied de nader uit te werken bestemming "Woondoeleinden (W)" gegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan zijn deze gronden onder andere bestemd voor woningen.
In artikel 4, zesde lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan zijn de regels opgenomen welke bij de uitwerking van de bestemming in acht dienen te worden genomen.
2.5.1. Aan de gronden waarop de "eilandwoningen" zich bevinden is in het uitwerkingsplan de bestemming "Woningen laagbouw (Wl)" toegekend. Aan deze gronden is tevens een nadere aanduiding in cijfers toegekend - welke varieert van 1 tot 3 - waarmee het maximale aantal bouwlagen is vastgelegd. Aan deze gronden is eveneens de aanduiding "plat afgedekt (-) " toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn deze gronden bestemd voor laagbouwwoningen, met inbegrip van praktijkruimte/atelier of kantoorruimte.
2.6. Niet in geding is dat het uitwerkingsplan voor zover bestreden in overeenstemming is met de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan.
De Afdeling stelt vast dat het plan niet voorziet in de door [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] gewenste uitbreidingsmogelijkheden.
Bij de bouw van de "eilandwoningen" konden de kopers het gewenste woningtype zelf kiezen. Het resultaat hiervan is dat de "eilandwoningen" elk uit een verschillende vorm, massa en hoogte bestaan. De woningen zijn gelegen op kleine eilanden in het water van een grote openbare groenzone in rijtjes van twee keer vijf eengezinswoningen, waardoor zij zowel van de voor- als achterzijde goed zichtbaar zijn vanuit de omliggende straten. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van het dagelijks bestuur om de bestaande situatie in het uitwerkingsplan als zodanig te bestemmen teneinde de bestaande gedifferentieerde opbouw te kunnen handhaven. Het standpunt van het college om eveneens in te stemmen met de keuze van het dagelijks bestuur om het oprichten van een dakopbouw hierbij niet toe te staan, daar dakopbouwen afbreuk doen aan de differentiatie ter plaatse en hierdoor de bestaande situatie zou veranderen, komt de Afdeling evenmin onredelijk voor, evenals het standpunt om vanuit het oogpunt van precedentwerking een eenmalige toestemming tot het realiseren van een dakopbouw niet gewenst te achten. Het resultaat van de onder bewoners gehouden enquête, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. Hierbij betrekt de Afdeling dat het dagelijks bestuur ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het de medewerking in de onderhavige procedure niet afhankelijk heeft gesteld van een unanieme wens tot uitbreiding van de bewoners. Gelet op het bovenstaande kan niet worden geoordeeld dat het college haar besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens het dagelijks bestuur verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de mogelijkheid tot het realiseren van een dakopbouw zou voorzien. Het dagelijks bestuur heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Voor zover ter zitting is gewezen op de brief van 21 april 2006 van het dagelijks bestuur, overweegt de Afdeling dat hierin niet een toezegging kan worden gelezen dat een eenmalige uitbreiding in de vorm van een dakopbouw is toegestaan.
Voor wat betreft de informatieverschaffing ten tijde van de verkoop, wat daarvan ook zij, merkt de Afdeling op dat het in deze geen uitlatingen betreffen van een daartoe bevoegd bestuursorgaan, zodat daaraan in het kader van de onderhavige procedure niet de waarde kan worden gehecht die [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] daaraan wensen toe te kennen.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] gemaakte vergelijking met dakterrassen, wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze verschillen van dakopbouwen omdat dakterrassen, anders dan dakopbouwen, geen inbreuk maken op de bestaande stedenbouwkundige situatie, gelet op het feit dat het hekwerk transparant is en enigszins terugligt. In hetgeen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dakopbouwen niet overeenkomen met dakterrassen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010