200906505/1/R1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2009, nr. 2009/15443, heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Lage Zijde" (hierna: het bestemmingsplan) en het exploitatieplan "Centrum Lage Zijde" (hierna: het exploitatieplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 september 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door ir. M. Savelkoul en J. van Lenten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van het centrum van Alphen aan de Rijn, wat betreft de Lage Zijde. Gelijktijdig met het bestemmingsplan is een exploitatieplan vastgesteld.
2.2. [appellant] voert aan dat bij het opstellen van het exploitatieplan is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Er is ten onrechte aangesloten bij de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, terwijl de raad had moeten aansluiten bij hetgeen het bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt, aldus [appellant].
Verder betoogt [appellant] dat het exploitatieplan te globaal is. In dit verband wijst hij er op dat veel kostenposten niet in het exploitatieplan zijn opgenomen en van de wel opgenomen kostenposten niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze zijn vastgesteld.
2.2.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Het beroep van [appellant] is in zoverre gericht tegen het vaststellen van delen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro. [appellant] is geen eigenaar van gronden in het exploitatiegebied. Evenmin heeft hij een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] die rechtstreeks zijn betrokken bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van het exploitatieplan, kan hij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende. Zijn beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de gronden aan [locatie], alwaar hij een café exploiteert. [appellant] voert ten eerste aan dat hem ten onrechte geen garantie is geboden dat zijn café kan terugkeren in de beoogde nieuwbouw ter plaatse.
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de gronden ter plaatse de bestemming "Centrum 2 (C-2)" is toegekend. Deze bestemming voorziet in een aantal verschillende functies. De bestemming laat onder meer de door [appellant] gewenste horecadoeleinden toe, zodat in het bestemmingsplan geen belemmering is gelegen voor de door hem gewenste terugkeer van het café in de beoogde nieuwbouw ter plaatse. De Afdeling is van oordeel dat de terugkeergarantie die [appellant] voor ogen staat niet in een bestemmingsplan kan worden geregeld. Hierbij betrekt de Afdeling dat eigendomsverhoudingen in beginsel niet van belang zijn bij het toekennen van een bestemming.
2.4. [appellant] voert ten tweede aan dat niet verzekerd is dat hij een volledige schadeloosstelling in het kader van de Onteigeningswet zal ontvangen en geen overlast zal ondervinden van de beoogde ruimtelijke ingrepen.
2.4.1. Deze aspecten hebben geen betrekking op het bestemmingsplan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven. Overigens is ter zitting namens de raad verklaard dat in het exploitatieplan een voorziening is opgenomen voor onteigening.
2.5. [appellant] betoogt verder dat ten onrechte geen actueel onderzoek naar de bodemgesteldheid en de ecologie heeft plaatsgevonden.
2.5.1. Gelet op hetgeen uit de stukken is af te leiden en ter zitting nader is toegelicht heeft de raad voor de gronden aan [locatie] in redelijkheid geen of in ieder geval niet zodanige bodemverontreiniging behoeven te vermoeden dat de verwezenlijking van de bestemming daardoor niet mogelijk is. De Afdeling kan [appellant] daarom niet volgen in zijn stelling dat wat betreft de desbetreffende gronden in het kader van het onderhavige bestemmingsplan bodemonderzoek had moeten worden uitgevoerd. Voor zover bij de daadwerkelijk plaats te vinden ruimtelijke ingrepen desondanks bodemverontreiniging mocht worden aangetroffen, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft verklaard dat hiervoor dan een voorziening zal worden getroffen.
2.5.2. In paragraaf 8.2.1. van de toelichting bij het bestemmingsplan wordt vermeld dat in februari 2006 door Bureau Waardenburg een Natuurwaardenkaart is opgesteld voor de gemeente Alphen aan den Rijn. Het plangebied is volgens deze kaart gelegen in een gebied met een lage natuurwaarde. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die bevinding onjuist is noch dat er sprake is van een zodanige wijziging van feiten en omstandigheden dat de raad zich niet meer op deze Natuurwaardenkaart heeft mogen baseren.
2.6. [appellant] voert aan dat onduidelijk is of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. Daartoe voert hij aan dat er sprake is van een tekort van 30 tot 45 miljoen euro.
2.6.1. Ter zitting heeft de raad gesteld dat, voor zover het tekort al niet wordt gedekt door de reservering die is gedaan in het kader van het exploitatieplan en nog zal worden gedaan bij een eventuele herziening daarvan, een voorziening onvoorzien in het exploitatieplan is opgenomen. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 2 juli 2009, nr. 2009/15443, tot vaststelling van het exploitatieplan "Centrum Lage Zijde";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010