201002530/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant A] en anderen), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 februari 2010 in zaak nr. 08/2150 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college aan de stichting Stichting Zorgverlening 's Heeren Loo (hierna: 's Heeren Loo) vergunning verleend voor het bouwen van vijf zorggebouwen met bergingen op het perceel Molenkamp (ongenummerd) te Ermelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 januari 2009 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft 's Heeren Loo een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
's Heeren Loo heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar [appellant A] en anderen, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo en mr. L.M van den Brink en I.J.H. Bouwman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is 's Heeren Loo, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.2. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij in beroep wel degelijk hebben aangevoerd dat het college niet afdoende heeft gemotiveerd dat, ondanks de omstandigheid dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, niettemin bouwvergunning dient te worden verleend en dat de rechtbank derhalve ten onrechte dat standpunt van het college niet heeft beoordeeld. Zij wijzen erop dat zij hebben aangevoerd dat de door het college gebruikte argumenten onvoldoende steekhoudend zijn en niet ten grondslag hadden mogen worden gelegd aan zijn standpunt.
2.2.1. Uit hetgeen [appellant A] en anderen in beroep hebben betoogd, blijkt dat volgens hen het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat, ondanks dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, bouwvergunning dient te worden verleend. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat weliswaar sprake is van een maatschappelijk belang om de zorggebouwen te bouwen en dat vervangende woonruimte voor de patiënten van 's Heeren Loo nodig is, maar betogen dat dit geen reden is om niettemin bouwvergunning te verlenen. Volgens hen voldoet het bouwplan, gelet op de massaliteit en de positie van de gebouwen, niet aan de redelijke eisen van welstand, en hadden met een ander bouwplan dat wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand de door het college genoemde belangen ook kunnen worden behartigd.
De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat [appellant A] en anderen geen beroepsgrond hebben geformuleerd ten aanzien van de vraag of het college zijn standpunt afdoende heeft gemotiveerd en is daarom ten onrechte niet toegekomen aan een beoordeling van dat standpunt van het college. Hoewel de klacht van [appellant A] en anderen terecht is voorgedragen, kan deze, gelet op het navolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.2.2. In het besluit op bezwaar van 15 januari 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria van de welstandsnota, zwaarwegende gronden bestaan om niettemin bouwvergunning te verlenen. In dat verband heeft het aangegeven dat het bouwplan voorziet in de bouw van vijf zorggebouwen. Deze zorggebouwen worden gebouwd op het zorginstellingenterrein van de vergunninghouder zelf. De gebouwen maken dus onderdeel uit van een groter geheel. De gebouwen dienen voor de huisvesting van patiënten die thans al op het terrein woonachtig zijn. Een aantal gebouwen op het terrein, waar patiënten wonen die in de nieuwbouw worden gehuisvest, voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd en zal worden gesloopt. Door de huidige nieuwbouw wordt, aldus het college, aan alle eisen van de tijd voldaan en kan op kwalitatieve manier zorg worden verleend aan cliënten van 's Heeren Loo. De toekomstige bewoners van de zorggebouwen hebben allen een verstandelijke handicap. Daarbij hebben sommigen één of meer lichamelijke beperkingen dan wel gedragsproblemen. Deze groep van bewoners vormt een kwetsbare groep binnen de samenleving, aldus het college. Zij dienen dan ook in een vertrouwde en veilige omgeving te kunnen wonen, waarin door 's Heeren Loo wordt voorzien. Volgens het college, dient de bouwvergunning, gelet op het maatschappelijk belang van goede huisvesting van gehandicapten die thans al op het terrein van 's Heeren Loo woonachtig zijn, verleend te worden.
In hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college met een beroep op het maatschappelijk belang niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om, ondanks dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, niettemin bouwvergunning te verlenen. De enkele omstandigheid dat, zoals [appellant A] en anderen betogen, voor het perceel specifieke welstandscriteria zijn opgesteld en voor het perceel een hoog welstandsniveau geldt en het bouwplan daarmee in strijd is, maakt dit niet anders, nu het college juist de bevoegdheid heeft om, indien sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria van de welstandsnota, niettemin bouwvergunning te verlenen. Het betoog van [appellant A] en anderen dat met een ander bouwplan dat wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand de door het college genoemde belangen ook zouden kunnen worden behartigd, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dat niet voorlag en daarmee niet is gegeven dat de maatschappelijke belangen, bedoeld door het college, even goed met een ander bouwplan zouden worden behartigd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010