ECLI:NL:RVS:2010:BO1160

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002551/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving bestemmingsplan door college van burgemeester en wethouders van Cuijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 25 februari 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk om handhavend op te treden tegen het gebruik van de bedrijven Aviko B.V., [belanghebbende A] en [belanghebbende B] in strijd met het bestemmingsplan. Het college had op 2 september 2008 het verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen en verklaarde het bezwaar van [appellant] op 21 januari 2009 niet-ontvankelijk.

De Raad van State heeft op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [appellant] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in zijn verzoek om handhaving jegens Aviko. De afstand van de woning van [appellant] tot de bedrijfsbebouwing van Aviko bedraagt ongeveer 312 meter, en er zijn geurmetingen uitgevoerd die aantonen dat de woning van [appellant] op de grens van de geurcontour van Aviko ligt. Dit betekent dat [appellant] rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt door het besluit van het college.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009 ongegrond verklaarde en verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond. Het college van burgemeester en wethouders van Cuijk moet opnieuw beslissen op het bezwaarschrift van [appellant] met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en het griffierecht.

Uitspraak

201002551/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 februari 2010 in zaak nr. 09/420 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik door de bedrijven Aviko B.V. (hierna: Aviko), [belanghebbende A] en [belanghebbende B], afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2010, verzonden op 26 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door C.M.A.P. Burgman-Linssen en A. Hozee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar Aviko, vertegenwoordigd door L.E.F.M. Nemeth, bijgestaan door drs. J.H.J.M. Sträter, en [belanghebbende A], vertegenwoordigd door E. Gijsel, bijgestaan door mr. M. de Jong, advocaat te 's-Hertogenbosch, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van die wet, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij zijn verzoek om handhaving van het bestemmingsplan jegens de bedrijven Aviko en [belanghebbende A]. Daartoe voert hij aan dat hij vanuit zijn woning rechtstreeks zicht heeft op deze bedrijven en dat hij van die bedrijven geur- en geluidsoverlast ondervindt. [appellant] stelt voorts dat de rechtbank niet tot haar conclusie heeft kunnen komen zonder dat geluid- of geurmetingen zijn verricht.
2.2.1. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Bij de beoordeling of aan dit criterium is voldaan is in dit geval, naast de afstand tussen het perceel van [appellant] en de betrokken bedrijven, en het zicht dat [appellant] op die bedrijven heeft, met name van belang de ruimtelijke uitstraling als gevolg van de aanwezigheid van de bedrijven ter plaatse.
2.2.2. De afstand van de woning van [appellant] tot aan de bedrijfsbebouwing van [belanghebbende A], een vleesverwerkend bedrijf dat zich met name bezighoudt met opslag en distributie van koel- en vriesproducten, bedraagt hemelsbreed ongeveer 350 m. Tussen het perceel van [appellant] en het bedrijventerrein is een spoordijk aanwezig, welke het zicht vanaf het perceel van [appellant] op het bedrijventerrein in ieder geval gedeeltelijk ontneemt. De ruimtelijke uitstraling van het bedrijf van [belanghebbende A] is voorts niet zodanig groot dat bij een dergelijke afstand de belangen van [appellant] rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit tot al dan niet handhavend optreden jegens [belanghebbende A]. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat niet aannemelijk is dat [appellant] geur- of geluidsoverlast vanwege dit bedrijf kan ondervinden.
[appellant] is derhalve met betrekking tot zijn verzoek om handhaving jegens [belanghebbende A], niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 maart 2006, in zaak nr.
200504481/1) kan zijn verzoek om handhaving met betrekking tot [belanghebbende A] dan ook niet worden aangemerkt als een aanvraag en de afwijzing van zijn verzoek niet als een besluit.
2.2.3. De afstand van de woning van [appellant] tot aan de bedrijfsbebouwing van Aviko, een aardappelverwerkend bedrijf, bedraagt hemelsbreed ongeveer 312 m. Ook hier geldt dat een tussen de percelen in gelegen spoordijk het zicht vanaf het perceel van [appellant] op het bedrijventerrein in ieder geval gedeeltelijk ontneemt. Ter zitting is bevestigd dat in het kader van een aanvraag om een milieuvergunning van Aviko, recentelijk geuronderzoek is uitgevoerd waarbij is gebleken dat de woning van [appellant] op de grens van de geurcontour van Aviko staat. Reeds daarom kan de aanwezigheid van het bedrijf gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. [appellant] wordt daarom rechtstreeks in zijn belangen geraakt door het besluit op zijn verzoek om handhaving. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is [appellant] met betrekking tot zijn verzoek om handhaving jegens Aviko dan ook als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb aan te merken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.2.4. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog, voor zover dit ziet op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de belanghebbendheid van [appellant] bij een verzoek om handhavend optreden jegens Aviko.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] ter zake van de weigering om handhavend optreden jegens Aviko niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009 in zoverre gegrond verklaren en dat besluit in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Het college zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4. Het college dient op hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar dient het college te beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 februari 2010 in zaak nr. 09/420, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] ter zake van de weigering om handhavend optreden jegens Aviko niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. bevestigt die uitspraak voor het overige;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk van 21 januari 2009, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] ter zake van de weigering om handhavend optreden jegens Aviko niet-ontvankelijk is verklaard;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cuijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1560,25 (zegge: vijftienhonderdzestig euro en vijfentwintig eurocent), waarvan € 1518,- euro (zegge: vijftienhonderdachttien euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cuijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010
17-641.