201002471/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2010 in zaak nr. 09/1153 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 september 2007 herroepen en alsnog geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 1 februari 2010, verzonden op 10 februari 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2009 vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 8 april 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp en drs. ir. G.E. la Rose, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] geen belang had bij beoordeling van het besluit van 4 februari 2009. [wederpartij] heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 4 februari 2009 nu hij door het weigeren van de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning niet op het door hem gewenste moment een woning op het perceel kon oprichten. Nu [wederpartij] reeds daarom belang had bij beoordeling van het besluit van 4 februari 2009, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of [wederpartij] het bouwplan nog zou verwezenlijken.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Kom Moergestel".
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling voor het bouwplan te verlenen, nu het bouwplan voldoet aan de vereisten om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.3.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.
Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet onder meer een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft, in aanmerking.
2.3.2. Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is voldaan en dat aldus medewerking aan het bouwplan zou kunnen worden verleend. Het college is daartoe echter niet bereid, omdat zulks in strijd is met de beleidsregels "Beleidsregels artikel 19 lid 3 juncto artikel 20 Bro". Volgens artikel 3 van die beleidsregels, voor zover thans van belang, komt een uitbreiding van een woongebouw voor toepassing van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 slechts in aanmerking als de uitbreiding een maximale hoogte heeft van 6 m. Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in een uitbreiding met een hoogte van meer dan 6 m. Het college heeft door te verwijzen naar deze beleidsregels de weigering toepassing te geven aan artikel 19, derde lid, van de WRO voldoende gemotiveerd.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, komt onder deze omstandigheden aan het beroep op andere vrijstellingsmogelijkheden, wat daar verder van zij, geen zelfstandige betekenis toe. Daartoe wijst de Afdeling op haar uitspraken van 14 december 2005 in zaak nr.
200501479/1en van 14 april 2010 in zaak nr.
200905371/1/H1. De door de rechtbank vermelde uitspraken van de Afdeling van 22 augustus 2007 in zaak nr.
200701171/1, van 21 november 2007 in zaak nr.
200702439/1en van 23 januari 2008 in zaak nr.
200703277/1hebben geen betrekking op de vraag of een rangorde bestaat tussen artikel 19, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de WRO. Uit deze uitspraken kan derhalve niet worden afgeleid dat de jurisprudentie van de Afdeling die betrekking heeft op die vraag achterhaald is. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De Afdeling zal alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.5. Het betoog van [wederpartij] betreffende de wijziging van het bouwplan mist feitelijke grondslag. Anders dan [wederpartij] heeft betoogd, heeft het college bij het besluit op bezwaar beslist op de aanvraag om bouwvergunning, zoals gewijzigd bij brief van 3 september 2008.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 4 februari 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren. Aan hetgeen het college heeft aangevoerd met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten van [wederpartij] wordt onder deze omstandigheden niet toegekomen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 februari 2010 in zaak nr. 09/1153;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010