ECLI:NL:RVS:2010:BO1144

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002443/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor onbemand tankstation met autowasvoorziening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 februari 2010, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray ongegrond werd verklaard. Het college had op 8 april 2009 vrijstelling en een bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het oprichten van een onbemand tankstation met autowasvoorziening op een perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats].

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 11 augustus 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht vrijstelling heeft verleend, ondanks dat het bouwplan niet past binnen de bestemming 'Industrie' van het geldende bestemmingsplan 'De Hulst'. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kwalificatie van Autobedrijf GHV als verplaatsingsgeval niet betekent dat de rechtbank niet meer gehouden was om een oordeel te geven over de relevantie van deze kwalificatie.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat er sprake was van een privaatrechtelijke belemmering voor het verlenen van de bouwvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is voor een dergelijke belemmering en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet dezelfde eisen aan [vergunninghoudster] kon stellen als aan [appellant].

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.

Uitspraak

201002443/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 februari 2010 in zaak nr. 09/1335 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een onbemand tankstation met autowasvoorziening aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door M.M. Davits, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door M.G.H. Kuipers en bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een onbemand tankstation met autowasvoorziening op een perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats].
2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "De Hulst" rust op het perceel de bestemming "Industrie". Het bouwplan past niet binnen deze bestemming. Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college hiervoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Blijkens de voorschriften van het aangrenzende bestemmingsplan "De Hulst 2" mocht in het daartoe behorende plangebied één verkooppunt voor motorbrandstoffen, met LPG, worden gevestigd. Tot 1 januari 2006 gold daarvoor de eis dat dit uitsluitend was toegestaan indien sprake was van een zogeheten verplaatsingsgeval. Als verplaatsingsgeval is Autobedrijf GHV aangemerkt. Dit bedrijf heeft de daaruit voortvloeiende rechten overgedragen aan [vergunninghoudster].
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat de in het bestemmingsplan "De Hulst 2" opgenomen beperking gold tot 1 januari 2006, ten onrechte niet is uitgegaan van het tussen partijen vaststaande feit dat sprake is van een verplaatsingsgeval als bedoeld in het bestemmingsplan "De Hulst 2".
2.4.1. Het betoog faalt. Voor zover het van belang was een oordeel t geven over de uitleg van de bepalingen van het bestemmingsplan "De Hulst 2" betekent de omstandigheid dat tussen partijen vast staat dat Autobedrijf GHV als verplaatsingsgeval moet worden aangemerkt betekent niet dat de rechtbank daartoe niet meer gehouden was. De rechtbank heeft derhalve terecht een oordeel gegeven over de relevantie van de kwalificatie van Autobedrijf GHV als verplaatsingsgeval.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank in het kader van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft overwogen dat van het college niet kan worden gevergd aan [vergunninghoudster] dezelfde eisen te stellen als destijds aan haar zijn gesteld, omdat sprake is van een tijdsverloop van 3,5 jaar tussen het afbreken van de onderhandelingen met [appellant] en het moment waarop [vergunninghoudster] de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning heeft ingediend, en de vestigingslocatie van [vergunninghoudster], anders dan de destijds door [appellant] beoogde vestigingslocatie, is gelegen binnen het bestemmingsplan "De Hulst". Zij voert hiertoe aan dat het college nagenoeg onmiddellijk na het afbreken van de onderhandelingen met haar in contact is getreden met [vergunninghoudster], zodat geen sprake is van de door de rechtbank genoemde periode van 3,5 jaar.
2.5.1. De onderhandelingen tussen het college en [appellant] over het oprichten van een tankstation hadden betrekking op een locatie die was gelegen in het bestemmingsplan "De Hulst 2". Het bouwplan van [vergunninghoudster] ziet op het oprichten van een onbemand tankstation op een locatie gelegen in het bestemmingsplan "De Hulst". Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat van het college niet kon worden gevergd aan [vergunninghoudster] dezelfde eisen te stellen als toentertijd zijn gesteld aan [appellant]. De rechtbank heeft dan ook in het betoog van [appellant] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van bouwvergunning en vrijstelling in de weg staat, reeds omdat van een privaatrechtelijke belemmering om het bouwplan uit te voeren niet is gebleken. De stelling van [appellant] dat zij schade heeft geleden is geen privaatrechtelijke belemmering als hier aan de orde.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010
17-473.