201000787/1/H2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2009 in zaak nr. 09/1134 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit met dagtekening 5 juli 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2006 ten bedrage van € 13.738,00 herzien, voor het jaar 2006 een voorschot ten bedrage van € 2.777,00 verstrekt en € 10.96,00, vermeerderd met heffingsrente ten bedrage van € 149,00, teruggevorderd.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2009, verzonden op 15 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2010.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. H.M.A. over de Linden, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt vergeefs dat het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen geen deel mag uitmaken van het procesdossier, omdat het buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.
Ingevolge artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Het verweerschrift van 12 mei 2010 is niet binnen de daarvoor in artikel 8:42 van de Awb gestelde termijn ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 februari 2004 in zaken nrs. 200306373/1 en 200306374/1), heeft artikel 8:31 van deze wet geen betrekking op het indienen van een verweerschrift. Nu het verweerschrift voorts geruime tijd voor de zitting is ingediend en aan de gemachtigde van [appellante] is gezonden, ziet de Afdeling geen aanleiding aan de te late indiening daarvan gevolgen te verbinden.
2.2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover thans van belang, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente van vestiging.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover thans van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder j, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling.
Ingevolge artikel 7, derde lid, bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5:2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge het vierde lid bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van vermogen van medebewoners, tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het derde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vierde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 22, vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien een beschikking waarbij over het berekeningsjaar voor het eerst een voorschot wordt verleend een dagtekening heeft die ligt na de maand waarin de aanspraak is ontstaan, het voorschot voor zover dat betrekking heeft op de in het berekeningsjaar reeds verstreken kalendermaanden waarin de aanspraak bestond met inbegrip van de maand van de dagtekening van de beschikking, in één bedrag uitbetaald in de maand van de dagtekening.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, bestemd voor girale betaling, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26, voor zover thans van belang, is een belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 47 kan bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister die het mede aangaat een van deze wet afwijkende maatregel worden getroffen voor groepen van gevallen waarin toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 3 maart 2009 ten grondslag gelegd, dat het gastouderbureau dat als intermediair de kinderopvang voor [appellante] heeft geregeld, eerst vanaf 15 november 2006 als gastouderbureau staat geregistreerd bij de gemeente als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wko en dat daarom de door het gastouderbureau geregelde kinderopvang in de periode vanaf 1 januari 2006 tot 15 november 2006 niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een kinderopvangtoeslag.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat de Belastingsdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft gebaseerd op door [appellante] op het aanvraagformulier verstrekte gegevens en op het bankrekeningnummer van het gastouderbureau heeft uitbetaald. Zij voert aan dat het aanvraagformulier is ingevuld door het gastouderbureau, waarna zij het op verzoek van het gastouderbureau heeft ondertekend. Zij bestrijdt de Belastingdienst/Toeslagen te hebben verzocht het voorschot uit te betalen op de bankrekening van het gastouderbureau. Verder voert [appellante] aan dat het gastouderbureau ten tijde van de aanvraag, die is gedateerd 26 maart 2007, geregistreerd was en dat zij van die registratie mocht uitgaan. Volgens [appellante] rustte op haar niet de plicht te onderzoeken of het gastouderbureau ook was geregistreerd in de periode waarvoor zij kinderopvangtoeslag aanvroeg. De Belastingdienst/Toeslagen had volgens [appellante] voorafgaande aan de betaling van het voorschot moeten onderzoeken of haar aanvraag aan alle vereisten voldeed, temeer nu de aanvraag en uitbetaling hebben plaatsvonden na het berekeningsjaar en het om een groot bedrag ging.
2.4.1. Het betoog faalt. Uit artikel 14, eerste lid, Awir, gelezen in samenhang met artikel 1a, eerste lid, Wko volgt dat de kinderopvangtoeslag op aanvraag wordt verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen mag daarom een voorschot kinderopvangtoeslag op een daartoe bij hem ingediende aanvraag baseren. Nu, naar niet in geschil is, Searami de aanvraag van 26 maart 2007 heeft ondertekend, is deze aanvraag door haar ingediend. Dat de aanvraag door het gastouderbureau is ingevuld, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat Searami uit het aanvraagformulier, onder meer uit vraag 4, en de toelichting daarop, had moeten begrijpen dat alleen recht bestond op kinderopvangtoeslag voor door een geregistreerd gastouderbureau geregelde gastouderopvang. Nu Searami die vraag 4 "Heeft u één of meer kinderen die in 2006 gebruikmaken van geregistreerde kinderopvang?", waarbij is verwezen naar de toelichting bij die vraag, met ja heeft beantwoord, mocht de Belastingdienst/Toeslagen hiervan uitgaan en hoefde hij bij het verstrekken van het voorschot niet zelf te onderzoeken of de aanvraag aan alle voorwaarden voldeed. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling (uitspraken van 1 april 2009 in zaak nr.
200803995/1en van 26 augustus 2009 in zaak nr.
200809222/1/H2), dat uit artikel 16, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de Awir voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend, dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het teveel betaalde voorschot terecht bij haar heeft teruggevorderd. Zij voert aan dat, nu de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot aan het gastouderbureau heeft uitbetaald, hij dit ook bij het gastouderbureau diende terug te vorderen.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Uit hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen volgt dat [appellante] de begunstigde is van het voorschot kinderopvangtoeslag, zodat zij, gelet op artikel 26 van de Awir, het teveel betaalde voorschot dient terug te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot door overschrijving op het bankrekeningnmmer van het gastouderbureau betaald, omdat [appellante], anders dan zij heeft aangevoerd, op het aanvraagformulier bij vraag 3a "Rekeningnummer waarop de toeslag moet worden uitbetaald" het rekeningnummer van het gastouderbureau heeft vermeld en bij vraag 3b "Naam rekeninghouder" de naam van het gastouderbureau heeft vermeld.
2.6. Het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule in artikel 47 van de Awir kan haar evenmin baten, reeds omdat die clausule, gelet op dat artikel, geen betrekking heeft op de terugvordering van teveel verleend voorschot.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010