201000734/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 december 2009 in de zaken nrs. 08/153, 07/2186, 08/3911, 08/3989, 09/553 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats], en
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats],
1. het college en
2. de burgemeester van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, [wederpartij sub 1] op straffe van een dwangsom gelast het gebruik van het pand [locatie] te 's-Hertogenbosch als seksinrichting te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het het door [wederpartij sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op 8 december 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2010.
[wederpartij sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
201000607/1/H1, ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij sub 1], bijgestaan door mr. F.T.H. Gimbrère, advocaat te Breda, vergezeld door [gemachtigden], zijn verschenen.
Voorts is daar [wederpartij sub 2], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vlughterdriehoek" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 1, deel 1, artikel 1, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart 1 als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van huishoudens van één of meer personen in woningen en voor woongebruik in ruime zin van zowel de bebouwde als niet bebouwde grond.
Ingevolge het tweede lid is het verboden de gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het eerste lid gegeven bestemming; onder strijdig gebruik wordt onder meer begrepen: de uitoefening van enige vorm van handel of bedrijfsvoering met uitzondering van aan huis gebonden beroepen.
Ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 1, deel 2, eerste lid, mag het gebruik van gronden en opstallen, dat in strijd is met de in dit plan gegeven bestemmingen, op het tijdstip dat het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
2.2. Niet in geschil is dat [wederpartij sub 1] het pand ten behoeve van een seksinrichting in gebruik heeft en dat dit gebruik in strijd is met de op het perceel rustende bestemming. Het bestemmingplan heeft wat het perceel betreft op 12 mei 1987 (hierna: de peildatum) rechtskracht verkregen.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het onvoldoende heeft gemotiveerd dat op de peildatum op het adres [locatie] geen seksinrichting was, heeft miskend dat het niet aan hem was om dat aannemelijk te maken, maar aan [wederpartij sub 1] om, indien daartoe aanleiding was, aannemelijk te maken dat het gebruik van het pand [locatie] ten behoeve van een seksinrichting door het overgangsrecht wordt beschermd en diens enkele stelling dat hij het gehele pand sinds 1981 in eigendom heeft en sindsdien als seksinrichting in gebruik heeft daartoe onvoldoende was.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr.
200503095/1), is het aan degene die zich op het overgangsrecht beroept om de feiten en omstandigheden waarop dat berust aannemelijk te maken. Dit betekent dat het aan [wederpartij sub 1] was om tegenover het college aannemelijk te maken dat hij het pand [locatie] op de peildatum ten behoeve van een seksinrichting in gebruik had. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderzocht of het zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij daarin niet is geslaagd.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 december 2009 in de zaken nrs. 08/153, 07/2186, 08/3911, 08/3989, 09/553, voor zover aangevallen;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010