201000607/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 december 2009 in zaak nrs. 07/2188, 08/2155 en 08/2796 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college).
Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de achterzijde van het pand [locatie 1]/[locatie 2] te 's Hertogenbosch (hierna: het pand) terug te brengen in de toestand die in het op 2 september 2003 van [appellant] ontvangen informatieve bouwplan als bestaande situatie wordt weergegeven en te houden.
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het het door [appellant] daategen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dit besluit herroepen, voor zover daarin wordt uitgegaan van de toepasselijkheid van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Vluchterdriehoek".
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college geweigerd [appellant] reguliere bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van diverse bouwsels op het perceel [locatie 2] te 's-Hertogenbosch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 mei 2008 heeft het [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de illegale aanbouw aan de achterzijde van het pand te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 4 december 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op 7 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 22 mei 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven en de door hem tegen de besluiten van 15 mei 2008 en 1 juli 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2010.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr.
201000734/1/H1, behandeld op 7 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.T.H. Gimbrère, advocaat te Breda, vergezeld door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, gehoord.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden die betrekking hebben op het besluit van 22 mei 2007 ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het college bevoegd te achten om handhavend op te treden, als het bij het besluit van 15 mei 2008 heeft gedaan, heeft miskend dat de aanbouw aan de achterzijde van het pand op het erfvlak van vóór 1981 dateert en derhalve door het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vughterdriehoek" (hierna: het bestemmingsplan) wordt beschermd.
2.3.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Op plankaart 1 is daarop een bebouwingsvlak aangegeven. Het buiten dit bebouwingsvlak gelegen deel van het perceel is op de plankaart aangemerkt als "Erfvlak".
Ingevolge hoofdstuk 1, afdeling 1, paragraaf 3, artikel 1, van de planvoorschriften wordt onder bebouwingsvlak verstaan: een op de plankaart 1 als zodanig aangegeven oppervlak, waarbinnen volgens dit plan de bij de bestemming behorende hoofdbebouwing is toegestaan.
Ingevolge artikel 2 wordt onder erfvlak verstaan: een op de plankaart 1 als zodanig aangegeven oppervlak, waarbinnen volgens dit plan geen bij de bestemming behorende hoofdbebouwing is toegestaan.
Ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, deel 1, artikel 1, mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de op plankaart 1 aangewezen en in paragraaf 1, deel 1, omschreven bestemmingen, met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op plankaart 1 aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd in de bebouwingsgrenzen, voor zover die zijn aangegeven;
c. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de op plankaart 1 aangegeven erfvlakken worden gebouwd;
Ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, deel 2, mogen bouwwerken, die op het tijdstip waarop het ontwerp voor het plan ter visie is gelegd, reeds bestaan, in uitvoering zijn of nadien gebouwd zijn krachtens een vergunning, waarvoor de aanvrage vóór de tervisielegging is ingediend en welke afwijken van dit plan, op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan in kwalitatieve zin niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of met ten hoogste 20% van de bestaande inhoud worden uitgebreid;
b. geheel worden vernieuwd met inachtneming van de bebouwingsgrenzen, indien zij zijn verwoest door een calamiteit, mits de afwijkingen ten opzichte van het plan naar inhoud - behoudens een eventuele uitbreiding tot ten hoogste 20% - niet worden vergroot en de bouwvergunning binnen drie jaar na het tenietgaan zal zijn aangevraagd.
2.3.2. Ter zitting hebben [gemachtigden] desgevraagd verklaard dat het binnenterrein van het perceel in 1985 is overkapt. Eerst in 1989 is op deze overkapping een etage geplaatst. Niet in geschil is dat [appellant] deze aanbouw aan de achterzijde van het pand zonder over een bouwvergunning te beschikken heeft gerealiseerd, zodat het college daartegen handhavend kon optreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr.
200405056/1), verschaft een met succes gedaan beroep op het overgangsrecht geen bouwvergunning vervangende titel en kan een bouwwerk daardoor evenmin anderszins gelegaliseerd worden. Dit betekent dat het betoog van [appellant], wat de overkapping betreft, niet kan leiden tot het ermee beoogde resultaat. Wat de op de overkapping geplaatste etage betreft, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het overgangsrecht daarop niet van toepassing is, nu de etage na de peildatum, als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, deel 2, van de planvoorschriften, is gerealiseerd.
2.4. [appellant] heeft het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door hem de last op te leggen, in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, niet nader toegelicht. Het faalt reeds om die reden.
2.5. Voor het eerst in hoger beroep betoogt [appellant] dat het college bij hem de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de aanbouw onder de werking van het overgangsrecht, als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, deel 2, van de planvoorschriften, valt. Nu de rechtbank daarover geen oordeel heeft gegeven en niet valt in te zien dat [appellant] dit niet in beroep heeft kunnen aanvoeren, faalt ook dat betoog.
2.6. [appellant] betoogt voorts de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.6.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.6.2. Aan de weigering om bouwvergunning te verlenen heeft het college ten grondslag gelegd dat de bouwactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en het niet bereid is om daarvan vrijstelling te verlenen. Nu [appellant] het oordeel van de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen en het, gelet op artikel 44 van de Woningwet, niet anders kon dan de gevraagde bouwvergunning weigeren, niet inhoudelijk heeft bestreden, faalt ook dat betoog.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010