201003206/1/V1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 maart 2010 in zaak nr. 08/37328 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie (thans: de minister van Justitie).
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 april 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte zijn in zijn beroepschrift opgenomen aanvullend asielrelaas inzake seksueel misbruik niet met toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 bij de behandeling van zijn beroep heeft meegenomen. Hij betoogt daartoe dat gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2010 in zaak nr. 200904260/1/V3 de rechtbank deze informatie wel bij de beoordeling had moeten betrekken.
2.2. Vast staat dat de vreemdeling na zijn inreis in Nederland opgenomen is geweest in de pilot "beschermde opvang", waar alleenstaande minderjarige vreemdelingen, die mogelijk slachtoffer zijn of dreigen te worden van mensenhandel, beschermd worden opgevangen. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 15 januari 2010 in zaak nr. 200904260/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, blijkt uit de brief van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 4 november 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 062, nr. 63) dat per 1 januari 2008 de pilot "beschermde opvang" is gestart, waar alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv's) die (mogelijk) slachtoffer zijn of dreigen te worden van mensenhandel, beschermd worden opgevangen. In de pilot worden maatregelen getroffen ter bescherming van zogenoemde risico-amv's tegen mensenhandel en mensensmokkel.
Bij aankomst op de luchthaven Schiphol worden jongeren door de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) gescreend op signalen die wijzen op het risico op verdwijning dan wel uitbuiting en wordt op basis daarvan, onder verantwoordelijkheid van Stichting Nidos (hierna: Nidos), besloten of de amv voor de beschermde opvang in aanmerking komt. De selectie gebeurt mede met behulp van zogenoemde risicoprofielen, die door de Mensensmokkel Informatie Groep van de IND worden beheerd. Ook later in de asielprocedure kan Nidos besluiten tot plaatsing in de beschermde opvang.
Om vermissing zoveel mogelijk te voorkomen staan de amv's, in ieder geval gedurende de eerste drie maanden dat zij in de beschermde opvang verblijven, 24 uur per dag onder toezicht. De begeleiding van de amv's is gericht op het vergroten van hun kennis, vaardigheden en weerbaarheid en het aanreiken van een alternatief toekomstperspectief. In dat verband worden zij nadrukkelijk voorgelicht over mensenhandel, uitbuiting en prostitutie.
2.3. De vreemdeling, geboren op [geboortedatum], heeft op 17 februari 2008 een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Op 18 februari 2008 heeft het eerste gehoor plaatsgevonden. Vervolgens is de vreemdeling in de beschermde opvang, als bedoeld in overweging 2.2., geplaatst. Op 6 maart 2008 is hij tijdens een nader gehoor in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag toe te lichten. De staatssecretaris heeft de aanvraag bij besluit van 1 oktober 2008 afgewezen, omdat hij, kort samengevat weergegeven, het asielrelaas van de vreemdeling onvoldoende zwaarwegend achtte.
2.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het aanvullende relaas met betrekking tot het misbruik geen verband houdt met het eerder door de vreemdeling naar voren gebrachte relaas met betrekking tot mensenhandel en dat de vreemdeling onvoldoende heeft onderbouwd dat hij dit deel van zijn relaas niet op een eerder moment naar voren had kunnen brengen, zodat het aanvullende relaas buiten de beoordeling van het geschil dient te blijven.
2.5. Vooropgesteld wordt dat het seksueel misbruik als zodanig niet door de vreemdeling is aangevoerd in de bestuurlijke fase, doch dat dit ligt in het verlengde van hetgeen hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard inzake mensenhandel. De overwegingen van de rechtbank dat geen sprake is van een verband zijn in zoverre onjuist.
2.6. Ten aanzien van het oordeel van de rechtbank dat de vreemdeling onvoldoende heeft onderbouwd dat hij het seksueel misbruik niet op een eerder moment naar voren had kunnen brengen, wordt als volgt overwogen.
2.6.1. Uit de plaatsing van de vreemdeling in de beschermde opvang blijkt dat hij mogelijk slachtoffer is van mensenhandel. Hoewel deze plaatsing geschiedt op basis van algemene profielen en onder verantwoordelijkheid van Nidos is de staatssecretaris wel bij deze plaatsing betrokken. Nidos besluit immers tot plaatsing in de beschermde opvang op basis van een voorafgaande selectie van de betrokken vreemdeling door de KMar en de, onder de staatssecretaris ressorterende, IND. Voorts worden de profielen op basis waarvan deze selectie mede plaatsvindt, beheerd door de Mensensmokkel Informatie Groep van de IND.
2.6.2. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 15 januari 2010 evenzeer heeft overwogen, wordt in de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 december 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 062, nr. 56, p. 3) vermeld dat gedurende het verblijf in de besloten opvang niet alleen kan worden getracht de minderjarige ervan te overtuigen dat het volgen van de aanwijzingen van de mensenhandelaar of anderen die hem tot zijn reis hebben aangezet, grote risico's kent, maar ook (beter) onderzoek kan worden verricht, onder meer naar de vraag of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Aangezien in het geval van de, ten tijde van de behandeling van zijn asielaanvraag minderjarige, vreemdeling aanwijzingen bestonden dat hij mogelijk slachtoffer was van mensenhandel, kon de staatssecretaris daaraan bij de behandeling van zijn asielaanvraag niet zonder meer voorbijgaan. Dit geldt te meer nu de staatssecretaris zich, gezien de invoering en opzet van de pilot "beschermde opvang", bewust is van de grote invloed die mensensmokkelaars op amv's kunnen uitoefenen. Voorts is in voormelde uitspraak van de Afdeling gewezen op een brief van de Unitmanager Unit Landelijke AMV-Taken, tevens Landelijk AMV-Coördinator, van de IND van 11 maart 2009 aan de werkgroep B9 advocaten waarin het volgende is vermeld:
"Ten aanzien [van het pogen om binnen 3 maanden een beslissing te nemen op de asielaanvraag] is gaandeweg de pilot gebleken dat dit een categorie vreemdelingen betreft, waarvan de aanvraag niet altijd eenvoudig en snel kan worden beslist. De procedures zijn soms complex van aard, mede omdat er sprake kan zijn van mensenhandel en/of -smokkel, waardoor samenloop met de B9-procedure ontstaat. Ook staat deze groep vreemdelingen vaak onder extra druk van smokkelaars en is de aanname gerechtvaardigd dat een snelle asielprocedure niet vaak zal leiden tot een waarheidsgetrouw relaas."
Gelet op het voorgaande kan niet met vrucht worden staande gehouden dat de vreemdeling reeds ten tijde van het nader gehoor op 6 maart 2008 in staat was uit eigen beweging een eventueel relaas over seksueel misbruik naar voren te brengen. Dit geldt te meer nu de staatssecretaris het, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2. is overwogen, noodzakelijk acht vreemdelingen die in de beschermde opvang worden geplaatst, uitdrukkelijk voor te lichten over mensenhandel, uitbuiting en prostitutie. Dat de vreemdeling na afloop van het nader gehoor heeft verklaard alles te hebben verteld wat van belang was voor de beoordeling van zijn aanvraag, kan daaraan in het licht van het gestelde in voornoemde brief van 11 maart 2009 niet afdoen. Gelet hierop kan evenmin met vrucht worden staande gehouden dat de vreemdeling het aanvullende relaas inzake seksueel misbruik in de bestuurlijke fase had kunnen en moeten aanvoeren, zodat de overwegingen van de rechtbank dienaangaande evenzeer onjuist zijn.
De conclusie is dat de rechtbank het relaas van de vreemdeling inzake seksueel misbruik ten onrechte niet bij haar beoordeling heeft betrokken. De grief slaagt mitsdien.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat nu niet reeds tijdens het nader gehoor van de vreemdeling mocht worden verwacht dat hij onafhankelijk van een door mensensmokkelaars ingeprent relaas overeenkomstig de werkelijkheid zou verklaren het besluit van 1 oktober 2008 onzorgvuldig is voorbereid.
Gelet hierop is het inleidende beroep gegrond en dient het besluit van 1 oktober 2008 wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.8. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 maart 2010 in zaak nr. 08/37328;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 2008, kenmerk 0802.17.1018;
V. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1311,00 (zegge: eenduizenddriehonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Peute
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
391.
Verzonden: 13 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,