200910259/1/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 november 2009 in zaak nr. 08/7042 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
Bij besluit van 1 april 2008 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van opslagunits op het perceel aan de [locatie] te Zaandam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2009, verzonden op 24 november 2009, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 december 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [directeur] en Th.L. de Fouw, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende uitbreidingsplan "De Vijfhoek" rust op het perceel de bestemming "Sportveld, speelweide".
Ingevolge artikel B 5 van de voorschriften van het uitbreidingsplan mag de aldus aangewezen grond uitsluitend worden gebruikt voor het aanleggen van sportvelden en het aanleggen van speelweiden met bijbehorende accommodatie zoals kleedruimten, speelwerktuigen, zandbakken en dergelijke. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2. Bij de gehandhaafde weigering vrijstelling te verlenen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het beleid als neergelegd in de op 25 januari 1996 vastgestelde nota "Planologisch kader 'Zilverland'" (hierna: het planologisch kader) en de in mei 2003 vastgestelde nota "Beeldkwaliteitplan Achtersluispolder" (hierna: het beeldkwaliteitplan).
2.3. Het bouwplan is beoogd in het gebied Zilverland. In het planologisch kader staat dat gebouwen in dat gebied ten hoogste een bouwhoogte van 15 m mogen hebben en dat het gebied Zilverland is bedoeld voor hoogwaardige, fijne industrie en bedrijven in de dienstverlenende sector. Verder is in het beeldkwaliteitplan aangegeven dat elk gebouw in het gebied Zilverland een eigen karakter dient te krijgen door verschillen in bouwhoogten en een verschillende massaverdeling en materiaalgebruik op de diverse kavels. Open gevels dienen zich te richten op de weg om een gesloten karakter te voorkomen.
2.4. Niet in geschil is dat het bouwplan dat thans ter beoordeling voorligt, met uitzondering van de situering op het perceel, overeenkomt met het bouwplan waarvoor het college eerder bij besluit van 23 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het besluit van 23 februari 2007, overwogen dat [wederpartij], wanneer zij een nieuwe bouwaanvraag indient die slechts op één punt afwijkt van een eerdere aanvraag die door het college op alle overige punten is goedgekeurd, er in redelijkheid op mag vertrouwen dat het college bij de beoordelen van de nieuwe aanvraag, het bouwplan niet op de reeds goedgekeurde onderdelen opnieuw aan een toetsing onderwerpt, doch zich beperkt tot een toetsing van het gewijzigde onderdeel. Voorts overweegt de rechtbank dat het op de weg van het college had gelegen, in aanmerking nemend dat het bouwplan dat eerder volledig aanvaardbaar is geacht als gevolg van de situering thans wordt geweigerd, om uitvoeriger te motiveren waarom dit van zo wezenlijk belang is dat het gehele bouwplan thans onaanvaardbaar is.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Het college voert daartoe aan dat het voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan niet past binnen het gemeentelijk beleid. Volgens het college kan de omstandigheid dat het bij besluit van 23 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor een bouwplan dat, met uitzondering van de situering op het perceel, overeenkomt met het bouwplan waarvoor thans vrijstelling wordt gevraagd, niet aan weigering van de gevraagde vrijstelling in de weg staan, omdat het college bij besluit op bezwaar van 9 juli 2007, het besluit van 23 februari 2007 heeft ingetrokken.
2.5.1. Het betoog slaagt. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 april 2008 heeft het college beslist op een nieuwe aanvraag om bouwvergunning dat een ander bouwplan omvat dan waarvoor het college bij besluit van 23 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [wederpartij] aan de omstandigheid dat het bouwplan dat thans ter beoordeling voorligt overeenkomsten vertoont met het bouwplan waarvoor het college eerder bij besluit van 23 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend, het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat het college het bouwplan niet op de bij dat besluit reeds goedgekeurde onderdelen opnieuw aan een toetsing zou onderwerpen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college het besluit van 23 februari 2007 bij het in rechte onaantastbare besluit op bezwaar van 9 juli 2007 heeft ingetrokken en dat in dat besluit valt te lezen dat de afmetingen van het bouwplan waarvoor bij besluit van 23 februari 2007 bouwvergunning is verleend, niet overeenstemden met de werkelijke situatie. Om dat bouwplan daarmee in overeenstemming te brengen, diende volgens het besluit van 9 juli 2007 het bouwplan niet alleen gewijzigd te worden wat de situering op het perceel betreft, maar ook wat de wijze betreft waarop de bebouwing zich verhoudt tot de naburige percelen. Aangezien deze omstandigheden een integraal onderdeel vormden van de door het college in het kader van de bij besluit van 23 februari 2007 gemaakte belangenafweging om wel of niet mee te werken aan deze vrijstelling, zal dit alles - bij een nieuwe aanvraag - opnieuw dienen te worden getoetst, aldus het besluit van 9 juli 2007.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 april 2008 heeft het college zich bij het maken van deze nieuwe belangenafweging terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan wat de functie en de bouwhoogte van 15,80 m betreft in strijd is met het beleid als neergelegd in het planologisch kader en heeft het zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met het beleid als neergelegd in het beeldkwaliteitplan omdat het bouwplan hoge gesloten gevels heeft. Het college heeft daarom het besluit om de gevraagde vrijstelling te weigeren deugdelijk gemotiveerd.
Dat in het besluit op bezwaar van 9 december 2008 de belangen van de nabij de bouwlocatie gelegen ondernemingen wel zijn vermeld, maar niet nader zijn geconcretiseerd, zoals door [wederpartij] betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit voornoemd besluit kan worden afgeleid dat die belangen bij het besluit om de gevraagde vrijstelling te weigeren geen rol van betekenis hebben gespeeld. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen.
2.7. [wederpartij] heeft betoogd dat het besluit op bezwaar van 9 december 2008 niet door een daartoe bevoegd persoon is genomen.
2.7.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de directeur Dienst Stadsbedrijven Zaanstad, N. Muller, de aan hem door het college bij besluit van 20 december 2005 gemandateerde bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift gemandateerd aan het hoofd van de gemeentelijke afdeling juridische zaken, schade en verzekeringen. Het besluit van 9 december 2008 is genomen door het waarnemend hoofd van de gemeentelijke afdeling juridische zaken, schade en verzekeringen, mr. N. Nelemans. Gelet daarop is dat besluit genomen door een in mandaat bevoegd persoon.
2.8. Het beroep van [wederpartij] is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 november 2009 in zaak nr. 08/7042;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010