201004115/1/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]), beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 maart 2010 in zaak
nr. 09/795 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Bij besluit van 17 juli 2008 heeft het college aan KPN B.V. (hierna: KPN) vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een antennemast ten behoeve van mobiele communicatie op het perceel Middel 4 te Westzaan.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren, onder aanvulling van de motivering van het besluit van 17 juli 2008, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2010, verzonden op 15 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college en KPN hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gelijktijdig met het beroep in zaak nr.
200908941/1/R1behandeld op 24 augustus 2010, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting KPN, vertegenwoordigd door mr. J. van Stralendorff, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de sloop van de bestaande antennemast van 33 m hoog en de bouw van een nieuwe antennemast voor telecommunicatie van 45 m hoog op het perceel.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
c. het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.3. Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Weiver" en "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak Westzaan". Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.4. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Bij besluit van 29 september 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad bij besluit van 2 april 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Westzaan-Noord". Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200908941/1/R1, heeft de Afdeling de door [appellanten] en [belanghebbende] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Dit bestemmingsplan, waarmee het bouwplan in overeenstemming is, is daarmee onherroepelijk geworden. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de verleende vrijstelling kan worden aangenomen, moet worden geoordeeld dat [appellanten] geen belang meer hebben bij een beoordeling van de verleende vrijstelling. Thans zou het bouwplan immers zonder vrijstelling kunnen worden gerealiseerd, omdat het in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Westzaan-Noord".
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet op grond van het advies van Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de welstandscommissie) van 6 november 2007 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe voeren zij aan dat de welstandscommissie er ten onrechte van is uitgegaan dat de bestaande mast planologisch eerder mogelijk is gemaakt, zodat de aanvaardbaarheid van de functie op het perceel niet meer aan de orde lijkt.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.
Aan het besluit op bezwaar heeft het college het positieve advies van de welstandscommissie van 6 november 2007 ten grondslag gelegd. In beroep hebben [appellanten] een tegenadvies van Min2 bouw-kunst van 12 maart 2009 overgelegd. Dit tegenadvies heeft de welstandscommissie gemotiveerd weerlegd in haar brief van 19 juni 2009. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de welstandscommissie vanuit welstandsoogpunt en in verband met de aanvaardbaarheid van een antennemast ter plaatse betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat in 1974 vergunning is verleend voor de bouw van een radiomast ter plaatse. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft de welstandscommissie in haar brief van 19 juni 2009 voldoende gemotiveerd dat de in het bouwplan voorziene antennemast in zijn geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand. Nu voorts niet is gebleken dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken vertoont, heeft het college dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mogen leggen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010