ECLI:NL:RVS:2010:BO0251

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002032/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging rechtsbijstand en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 januari 2010 het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was gedaan op 4 juni 2008, maar het bestuur van de raad voor rechtsbijstand had deze op 30 juli 2008 afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bestuur het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de procedure heeft het bestuur op 4 augustus 2010 alsnog een toevoeging verleend, wat de vraag oproept of [appellante] nog belang heeft bij het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 oktober 2010 geoordeeld dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep, omdat het bestuur de toevoeging heeft verleend. De Afdeling heeft vastgesteld dat de enkele mogelijkheid dat [appellante] in de toekomst opnieuw een toevoeging zou aanvragen, onvoldoende is om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan. De Afdeling heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Desondanks heeft de Afdeling het bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 1.518,00, en het bestuur moet ook het door [appellante] betaalde griffierecht van € 151,00 vergoeden. Deze beslissing is genomen in het openbaar en is vastgesteld door de betrokken rechters.

Uitspraak

201002032/1/H2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2010 in zaak nr. 09/102 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, gevestigd te Utrecht; hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het bestuur een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van 4 juni 2008 ten behoeve van [appellante], afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2008 heeft het bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft het bestuur alsnog een toevoeging verleend.
Bij brief van 3 september 2010 heeft [appellante] een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het bestuur, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de weigering van het bestuur om een gevraagde toevoeging te verstrekken voor advies over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing. Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft het bestuur alsnog de gevraagde toevoeging verleend. Het moet ervoor worden gehouden dat het bestuur daarmee het besluit van 30 juli 2008 heeft ingetrokken, zodat de vraag rijst of [appellante] nog belang heeft bij haar hoger beroep.
2.2. [appellante] heeft bij brief van 3 september 2010 te kennen gegeven een oordeel van de Afdeling te wensen, omdat het bestuur heeft geweigerd de door haar gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep te vergoeden. Daarnaast bestaat er een reële kans dat zij in de toekomst opnieuw een toevoeging voor rechtsbijstand vraagt in verband met een (verlenging van een) machtiging tot uithuisplaatsing en dat het bestuur deze vervolgens op dezelfde gronden weigert als de aanvraag van 4 juni 2008, zodat zij ook om die reden een oordeel van de Afdeling wenst.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 januari 1996 in zaak nr. H01.95.0230 (AB 1996, 284), is de rechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen als sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Waar een dergelijk geschil niet of niet langer bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. De enkele stelling van [appellante], dat er een reële kans bestaat dat zij opnieuw een toevoeging zal vragen in verband met een (verlenging van een) machtiging tot uithuisplaatsing acht de Afdeling onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan. Niet aannemelijk is geworden dat een nieuwe aanvraag in verband met een (verlenging van een) machtiging tot uithuisplaatsing wederom wordt afgewezen op de grond dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
De vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken is onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan, zodat [appellante] aan de gevraagde proceskostenveroordeling geen procesbelang kan ontlenen.
Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Het bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
2.4.1. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestuur alsnog een toevoeging heeft verleend.
Het bestuur stelt zich op het standpunt, dat de gevraagde toevoeging bij besluit van 30 juli 2008 terecht is geweigerd, omdat het bestuur destijds de vaste gedragslijn hanteerde dat sprake kan zijn van hetzelfde rechtsbelang gedurende de periode van twee jaar. Het alsnog verlenen van de toevoeging vloeit voort uit een wijziging van deze vaste gedragslijn, waarbij die periode is verkort tot één jaar, zodat er geen aanleiding is om de door [appellante] gemaakte proceskosten te vergoeden.
[appellante] heeft in hoger beroep onder meer bestreden dat het bestuur de vaste gedragslijn hanteert dat van hetzelfde rechtsbelang sprake kan zijn gedurende een periode van twee jaar.
Het bestuur heeft desgevraagd niet kunnen aangeven waaruit deze vaste gedragslijn bestaat. Nu het bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestuur het besluit van 30 juli 2008 heeft genomen met toepassing van de oude vaste gedragslijn en het bestuur derhalve ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toevoeging alsnog is verleend vanwege een wijziging van deze vaste gedragslijn, is niet komen vast te staan dat de toevoeging is verleend op andere gronden dan door [appellante] aangevoerd tegen de door haar bestreden besluiten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 151,00 (zegge: honderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
362-680.