201001932/1/M1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft het college wijziging gebracht in de bij besluit van 23 september 2008 aan [vergunninghoudster] verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het opslaan en bewerken van afvalstoffen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 januari 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en ing. F.H.E.M. Spronk, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend.
2.2. Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het opslaan en bewerken van afvalstoffen aan de [locatie] te [plaats] voor een periode van 10 jaar.
Bij uitspraak van 16 december 2009 in zaak nr.
200808009/1/M1, voor zover hier van belang, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond verklaard. Bij die uitspraak is, voor zover hier van belang, het beroep van een tweetal anderen gegrond verklaard, voor zover in de voorschriften 7.2 en 7.3 van de vergunning geen geluidgrenswaarden zijn gesteld voor woningen aan de west- en zuidwestzijde van de inrichting, het besluit van 23 september 2008 in zoverre vernietigd en het college opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen.
In het thans ter toetsing voorliggende besluit, voor zover hier van belang, heeft het college nieuwe voorschriften 7.2 en 7.3 aan de vergunning verbonden.
2.3. [appellant] betoogt dat beoordelingspunt 36_A, gelegen ter hoogte van het adres Haanraderstraat 42-44, ten onrechte niet als beoordelingspunt in de voorschriften 7.2 en 7.3 is opgenomen. Door zulks na te laten heeft het college het besluit niet zorgvuldig voorbereid, aldus [appellant]. Bovendien doet zich volgens [appellant] ter plaatse van zijn woning alsook de woningen van de overige appellanten die waren betrokken bij de procedure die leidde tot voormelde uitspraak van 16 december 2009 en die in de Haanraderstraat woonachtig zijn, geen handhaafbare situatie voor, nu geen van deze woningen als beoordelingspunt in de voorschriften 7.2 en 7.3 zijn opgenomen.
2.4. De beroepsgrond dat de voorschriften 7.2 en 7.3 niet toereikend waren en zich ten aanzien van het aspect geluid geen handhaafbare situatie voordeed ter plaatse van zijn woning noch ter plaatse van de woningen van anderen heeft [appellant] niet aangevoerd tegen het besluit van 23 september 2008. Deze beroepsgrond viel dan ook niet binnen de omvang van het geding waarover de Afdeling ten aanzien van [appellant] op 16 december 2009 heeft beslist. Nu [appellant] in zoverre in het besluit van 23 september 2008 heeft berust, de bij het besluit van 14 januari 2010 gewijzigde voorschriften 7.2. en 7.3. ten opzichte van die in het besluit van 23 september 2008 voor [appellant] geen nadelige verandering inhouden en er evenmin gewijzigde omstandigheden zijn, is de Afdeling - in lijn met haar uitspraken van onder meer 30 januari 2008 in zaak nr.
200701883/1en 25 februari 2009 in zaak nr.
200802822/1- van oordeel dat vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en de rechtszekerheid van vergunninghoudster inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond niet aan de orde is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit van 14 januari 2010.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010