201002139/1/H3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 februari 2010 in zaak nr. 09/449 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
2.2. Het college heeft het verzoek afgewezen op basis van een medisch advies (hierna: het medisch advies) dat door een arts, werkzaam bij het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: Ciz), is uitgebracht. Op verzoek van het college heeft het Ciz bij brief van 18 december 2008 in de bezwaarprocedure een aanvullend advies uitgebracht (hierna: het aanvullend advies). Volgens het aanvullend advies volgt uit bij de behandelend orthopedisch chirurg opgevraagde informatie, dat [appellant] weliswaar klachten heeft aan het bewegingsapparaat maar hij met een hulpmiddel in staat moet worden geacht om meer dan 100 meter te lopen.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 5 maart 2009 vernietigd omdat het aanvullend advies naar haar oordeel onvoldoende inzicht geeft in de relevante fysieke problematiek van [appellant], niet duidelijk is waarom het Ciz tot de conclusie komt dat [appellant] met een hulpmiddel meer dan 100 meter kan lopen en daarin niet is vermeld om welk hulpmiddel het gaat. Nu [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij met behulp van een looprek naar zijn auto kan lopen, de stand van de voet van [appellant] operatief kan worden veranderd, maar [appellant] dat niet wil, en hij evenmin zijn auto wil laten aanpassen wegens de kosten die daarmee gepaard gaan, is [appellant] echter niet aangewezen op een gehandicaptenparkeerkaart en heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.4. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheden dat hij, in het geval hij zijn orthopedische schoenen niet aan heeft, met een looprek naar zijn auto kan lopen, dat de stand van zijn voet operatief kan worden veranderd en dat zijn auto kan worden aangepast, heeft betrokken bij het oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit van 5 maart 2009 in stand kunnen worden gelaten.
2.5. Dit betoog slaagt. Ter zitting bij de rechtbank heeft de vertegenwoordiger van het college verklaard dat alternatieven mogelijk zijn voor het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart, zoals een aanpassing van de auto van [appellant], een operatie aan de voet van [appellant] of het gebruik van een looprek. Vast staat dat deze alternatieven niet door het Ciz in het aanvullend advies zijn betrokken. [appellant] heeft ter zitting bij de Afdeling verklaard dat hij met een looprek niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen. Daargelaten of een operatieve ingreep van [appellant] mag worden verwacht, blijkt uit het aanvullend advies niet dat hij hierna in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen. Voorts blijkt uit dat advies niet dat de orthopedische schoenen, waarmee hij deze afstand te voet aan een stuk kan overbruggen en waarmee hij na aanpassing van zijn auto ook kan autorijden, als gebruikelijke loophulpmiddelen kunnen worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 februari 2010 in zaak nr. 09/449, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 5 maart 2009 in stand heeft gelaten;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lelystad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lelystad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010