201001038/1/M1
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij vier brieven van 7 oktober 2009 heeft het college zijn beslissingen om op 4 juni 2009 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (4 x (€ 59,00 = € 236,00)) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 16 december 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking getreden. Ingevolge artikel IV van deze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit betekent dat het nieuwe recht niet van toepassing is op het huidige geding.
2.2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening 2009) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge artikel 5:24, zesde lid (oud), van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid (oud), is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4. Op 4 juni 2009 heeft het college op de openbare weg naast een container in de Texelsestraat te Rotterdam ter hoogte van nummer 12 vier vuilniszakken met huishoudelijke afvalstoffen aangetroffen. Volgens het college zijn de vuilniszakken, blijkens het daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 ter inzameling aangeboden. Het college heeft deze vuilniszakken op 4 juni 2009 door toepassing van bestuursdwang verwijderd. De beslissingen tot toepassing van die bestuursdwang zijn op 7 oktober 2009 op schrift gesteld en aan [appellant] bekendgemaakt. Bij het bestreden besluit zijn de besluiten van 7 oktober 2009 gehandhaafd.
2.5. [appellant] voert aan dat de periode gelegen tussen de beslissingen tot toepassing van bestuursdwang en de opschriftstelling daarvan zo lang is geweest dat hij niet meer kon achterhalen wie de vuilniszakken kan hebben aangeboden. In dat verband stelt hij dat hij met zijn bedrijfsactiviteiten slechts af en toe een volle vuilniszak genereert en nooit vier volle vuilniszakken op één dag kan aanbieden. [appellant] vermoedt dat omwonenden aan de autoschool gerichte post hebben ontvangen en die post vervolgens onjuist ter inzameling hebben aangeboden. Daartoe wijst hij er op dat de bezorging door TNT Post van aan hem gerichte stukken vaak op een ander adres dan het zijne plaatsvinden omdat postbestellers vaak niet weten dat zijn rijschool op het adres [locatie] is gevestigd.
2.5.1. Het college betoogt dat het op schrift stellen van de beslissingen tot toepassing van bestuursdwang enige tijd in beslag neemt vanwege het grote aantal vuilniszakken dat verkeerd wordt aangeboden en vanwege de noodzaak van onderzoek naar de herkomst. Inmiddels is de werkwijze gewijzigd. Het college heeft erkend dat een periode van vier maanden erg lang is en dat het gezien de bewijslast voor degene tot wie de beslissing tot het uitoefenen van bestuursdwang is gericht, moeilijk is na vier maanden nog aan te tonen dat hij niet de overtreding heeft gepleegd.
2.5.2. Ingevolge artikel 5:24, zesde lid (oud), van de Awb, is het bestuursorgaan bevoegd in een spoedeisend geval in afwijking van de hoofdregel bestuursdwang toe te passen voordat de beslissing daartoe op schrift is gesteld en bekend is gemaakt. Dit betekent dat het niet vooraf op schrift stellen en bekendmaken van de beslissing tot de uitoefening van bestuursdwang in een spoedeisend geval niet meebrengt dat die beslissing onrechtmatig is.
Het vereiste dat die beslissing ingevolge artikel 5:24, zesde lid (oud), alsnog zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en aan betrokkene bekendgemaakt wordt, biedt betrokkene de mogelijkheid in bezwaar en beroep de rechtmatigheid van de beslissing aan te vechten. De enkele omstandigheid dat dit op schrift stellen en bekendmaken niet zo spoedig mogelijk heeft plaatsgevonden, vormt wel een schending van artikel 5:24, zesde lid (oud), maar dit betekent op zich zelf nog niet dat daardoor de beslissing tot de toepassing van de bestuursdwang alsnog onrechtmatig wordt.
Dit ligt anders als betrokkene door het te laat op schrift stellen en bekendmaken de reële mogelijkheid is ontnomen om aannemelijk te maken dat het bestuursorgaan hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. In een dergelijk geval moet het ervoor worden gehouden dat het bestuursorgaan betrokkene ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
2.5.3. De beslissingen tot de verwijdering van de vier vuilniszakken op 4 juni 2009 zijn, nu het college deze eerst op 7 oktober 2009 op schrift heeft gesteld en bekend heeft gemaakt, niet zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid (oud), van de Awb.
[appellant] heeft aannemelijk gemaakt dat hij door dit tijdsverloop op 7 oktober 2009 niet meer kon reconstrueren of, hoe en hoeveel vuilniszakken hij op 4 juni 2009 heeft aangeboden en niet meer aannemelijk kon maken dat hij de gestelde overtredingen niet kan hebben begaan. Mede gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Dit brengt tevens mee dat het college bij de op 7 oktober 2009 bekendgemaakte besluiten in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb, derhalve ten onrechte, heeft bepaald dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.
2.5.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 16 december 2009 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. Zij zal de op 7 oktober 2009 bekendgemaakte besluiten herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 december 2009, kenmerk A.B.2009.2.08583, A.B.2009.2.08584, A.B.2009.2.08585 en A.B.2009.2.08586;
III. herroept de op 7 oktober 2009 bekendgemaakte besluiten met de kenmerken 5500162778, 5500162779, 5500162780 en 5500162781;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 12,15 (zegge: twaalf euro en vijftien cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010