ECLI:NL:RVS:2010:BN9955

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909936/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ononderbroken verblijf en medische behandeling in Ierland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 20 november 2009 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud). De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling, door naar Ierland te reizen voor medische behandeling, de intentie had om zich daar te vestigen, wat in strijd was met het vereiste van ononderbroken verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de regeling, aangezien het beleid stelt dat kortstondig verblijf in het buitenland voor medische redenen niet tegen de vreemdeling kan worden ingeroepen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de vreemdeling de intentie had om zich in het buitenland te vestigen. De rechtbank had terecht overwogen dat de vreemdeling, die kortstondig naar Ierland was gereisd voor medische zorg, niet kon worden tegengeworpen dat hij niet ononderbroken in Nederland had verbleven. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de verklaring van de vreemdeling tegenover de Franse autoriteiten niet zonder meer kon negeren en dat er geen indicaties waren dat de vreemdeling zich in het buitenland wilde vestigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

200909936/1/V2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 20 november 2009 in zaak nr. 09/16363 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 november 2009, verzonden op 23 november 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven 1 en 2, in onderlinge samenhang gelezen, betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu de vreemdeling Nederland wilde verlaten teneinde in Ierland medische zorg te verkrijgen, het aannemelijk is dat hij de intentie had zich buiten Nederland te vestigen. Door bij dat oordeel van belang te achten dat de vreemdeling van een vriend had vernomen in Ierland medische zorg te kunnen krijgen, ongeacht de rechtmatigheid van zijn verblijf, heeft de rechtbank niet onderkend dat de wetenschap dat daar ook zonder rechtmatig verblijf medisch zorg kan worden verkregen, niet afdoet aan de reden van het vertrek van de vreemdeling uit Nederland, namelijk het ondergaan van een medische behandeling. Hieruit blijkt zijn intentie om zich elders te vestigen, zodat in de reden voor het onderbreken van zijn verblijf hier te lande geen aanleiding bestaat van het ter zake geldende beleid af te wijken. Door voorts te overwegen dat, anders dan in het besluit van 27 april 2009 is vermeld, de vreemdeling tegenover de Franse autoriteiten heeft verklaard de intentie te hebben gehad terug te keren naar Nederland, is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan zijn standpunt dat aan die verklaring geen waarde kan worden toegekend, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Volgens de Regeling wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Daartoe geldt onder meer als voorwaarde dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 mei 2010 in zaak nr. 200907265/1/V2; www.raadvanstate.nl) blijkt uit de bij die uitspraak betrokken Kamerstukken en brieven van de staatssecretaris dat aan twee categorieën vreemdelingen niet wordt tegengeworpen dat zij sinds 1 april 2001 niet ononderbroken in Nederland hebben verbleven. De eerste categorie betreft vreemdelingen die om klemmende redenen, gelegen in medische of familieomstandigheden, kortstondig, dat wil zeggen ten hoogste twee weken, in het buitenland hebben verbleven. In gevallen waarin weliswaar van een verblijf in het buitenland van ten hoogste twee weken sprake is, maar de staatssecretaris indicaties heeft dat de desbetreffende vreemdeling de intentie heeft gehad zich in het buitenland te vestigen, werpt de staatssecretaris hem het vereiste van ononderbroken verblijf onverkort tegen. De tweede categorie betreft vreemdelingen die zonder voormelde indicaties ten hoogste twee weken in het buitenland hebben verbleven, en daar dus geen asielaanvraag hebben ingediend, en met een Dublin-claim in Nederland zijn teruggekeerd. In geval van een verblijf in het buitenland van langer dan twee weken gaat de staatssecretaris er, behoudens bijzondere individuele omstandigheden, van uit dat de desbetreffende vreemdeling de intentie heeft gehad zich in het buitenland te vestigen. Deze categorieën moeten als een aanvulling op en in zoverre een wijziging van het in de Regeling neergelegde beleid worden aangemerkt.
2.1.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling na 1 april 2001 Nederland heeft verlaten teneinde in Ierland een medische behandeling te ondergaan en hij niet langer dan twee weken buiten Nederland heeft verbleven. Dat betekent dat hij behoort tot de eerste hiervoor genoemde categorie vreemdelingen. Nu de vreemdeling omwille van medische omstandigheden kortstondig in het buitenland heeft verbleven, wordt hem volgens het ter zake gevoerde beleid het vereiste van ononderbroken verblijf niet tegengeworpen, tenzij indicaties bestaan dat hij de intentie heeft gehad zich in het buitenland te vestigen.
2.1.4. Anders dan de staatssecretaris betoogt, is van dergelijke indicaties niet gebleken. Door zich op het standpunt te stellen dat de omstandigheid dat de vreemdeling omwille van een medische behandeling naar Ierland is gereisd blijk geeft van zijn intentie om zich elders te vestigen, heeft de staatssecretaris niet overeenkomstig zijn beleid gehandeld. Uit het beleid volgt immers dat aan degene die zich kortstondig naar het buitenland begeeft omwille van medische omstandigheden, zoals in dit geval, het vereiste van ononderbroken verblijf niet wordt tegengeworpen. Ook overigens is van een intentie zich in het buitenland te vestigen niet gebleken. Onder deze omstandigheden doet niet meer ter zake dat - naar de staatssecretaris betoogt - aan de verklaring van de vreemdeling tegenover de Franse autoriteiten dat hij naar Nederland wil terugkeren, gegeven de omstandigheden waaronder hij die heeft gedaan, geen waarde zou kunnen worden gehecht.
2.1.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in het besluit van 27 april 2009 niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat het, nu de vreemdeling Nederland wilde verlaten teneinde in Ierland medische zorg te verkrijgen, aannemelijk is dat hij de intentie had zich buiten Nederland te vestigen en om die reden geen aanleiding bestaat om hem een aanbod op grond van de Regeling te doen. De grieven falen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister van Justitie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Justitie een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Tielraden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010
91-549.
Verzonden: 1 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser