200905548/1/R1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, gevestigd te Deventer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 2 juni 2009, kenmerk PZH-2009-409867, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Noordwijkerhout bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening".
Tegen dit besluit hebben LTO-Noord bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 september 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar LTO-Noord, vertegenwoordigd door A.C.M. Willemsens en A.A.M. van Ruiten, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door D. Haak, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is mede opgesteld ter voldoening aan artikel 30 van de WRO. Daarnaast betreft het een actualisatie van het bestemmingsplan "Buitengebied" waarin onder meer een wijzigingsbevoegdheid voor de "Ruimte voor Ruimte" regeling en de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijven (As)" zijn geregeld.
2.3. LTO-Noord betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid voor de "Ruimte voor Ruimte" regeling niet streng genoeg is. LTO-Noord betoogt dat het toelaten van nog meer woningen in het open gebied van Noordwijkerhout niet in overeenstemming is met het voorgenomen beleid ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke ordening. Zij betoogt dat eerst moet worden bezien of compensatie nabij de rode contour mogelijk is en indien dit niet het geval is pas wordt overgegaan tot de mogelijkheid om ter plaatse terug te bouwen als door het gemeentebestuur kan worden gegarandeerd dat de bedrijfsontwikkeling van de nabijgelegen agrarische bedrijven niet wordt belemmerd. De mogelijkheid om ter plaatse terug te bouwen en niet nabij de rode contour gaat ten koste van de bollengrond, aldus LTO-Noord.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan op dit punt in overeenstemming is met het provinciale beleid. Tevens bestaat er naar het standpunt van het college geen noodzaak om voor de Duin- en Bollenstreek een strengere regeling van toepassing te verklaren. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat het aan het gemeentebestuur is om in concrete situaties te bepalen of compensatie al dan niet ter plaatse mogelijk is en of daarbij sprake is van voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
2.3.2. De regeling "Ruimte voor Ruimte" is bedoeld om de kwaliteit van het landschap in Zuid-Holland te vergroten. Daartoe stimuleert de regeling afbraak van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en kassen, met in ruil daarvoor de bouw van woningen met een veel kleinere bouwmassa. De regeling "Ruimte voor Ruimte" maakt deel uit van de nota "Regels voor Ruimte".
In het kader van "Ruimte voor Ruimte" mogen, in afwijking van de bepaling in de nota "Regels voor Ruimte" dat niet-agrarische nieuwbouw in het buitengebied dient te worden geweerd, ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of kassen (verspreid liggende kassen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw, met uitzondering van papieren glas), onder voorwaarden één of meer burgerwoningen worden gebouwd. Compensatie kan zowel ter plaatse als elders geschieden.
Bij gebiedsgerichte toepassing van "Ruimte voor Ruimte" is een gebiedsspecifieke regeling (maatwerk) mogelijk, op basis van een structuurplan of -visie.
2.3.3. Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders - met toepassing van artikel 11 van de WRO - bevoegd de bestemming van bouwvlakken met de bestemming "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab(b))", "Agrarische doeleinden stekbedrijven (As)", "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)", "Agrarisch aanverwante doeleinden (AD)" en "Bedrijfsdoeleinden (B)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", "Tuinen (T)", "Erven (E)" en "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)", met dien verstande dat:
l. het gehele bouwvlak waar de nieuwe woning(en) en (mogelijk) de bestaande bedrijfswoning gesitueerd zijn, dienen voorzien te worden van de bestemmingen "Woondoeleinden (W)", "Tuinen (T)", "Erven (E)" en de overige gronden worden bestemd voor "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)" zonder bouwmogelijkheden;
m. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder d van dit voorschrift wordt voldaan, aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b en aan de milieudeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder j wordt voldaan.
De wijzigingsbevoegdheid voorziet niet in een beperking dat niet meer dan 1.000 m² voor "Woondoeleinden (W)" zal worden bestemd.
2.3.4. De Afdeling stelt vast dat de "Ruimte voor Ruimte" regeling integraal in de planvoorschriften is opgenomen. Ter zitting heeft de raad benadrukt dat op basis van zijn beleid in beginsel maximaal 1.000 m² voor "Woondoeleinden (W)" wordt bestemd en de overige gronden bestemd moeten blijven voor bollengrond. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de voorwaarde van compensatie nabij de rode contour niet realistisch is gebleken. Gelet op het voorgaande en gelet op de wijzigingsvoorwaarden dat de overige gronden worden bestemd voor "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)" zonder bouwmogelijkheden en een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ter toetsing aan een agrarische deskundige, een landschapsdeskundige en een milieudeskundige wordt voorgelegd, zoals opgenomen in artikel 26, zeventiende lid, sub l en m, van de planvoorschriften, is de Afdeling van oordeel dat voldoende is gewaarborgd dat de belangen van de agrarische bedrijven zullen worden meegenomen bij de vaststelling van een wijzigingsplan.
Ten aanzien van het betoog dat het toepassen van de "Ruimte voor Ruimte" regeling haaks staat op de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport oordeelt de Afdeling dat voornoemde structuurvisie op 17 december 2009 is vastgesteld. Het voorliggende plan is vastgesteld op 25 september 2008 en bij besluit van 2 juni 2009 goedgekeurd. De structuurvisie dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Deze kan derhalve in deze procedure geen rol spelen.
2.4. De conclusie is dat hetgeen LTO-Noord op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Duurzaam in gebruik zijnde gronden
2.5. Voorts richt LTO-Noord zich in beroep tegen artikel 1, negenentwintigste lid, van de planvoorschriften. Zij betoogt dat het begrip "duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden" ten onrechte niet meer de gronden omvat die buiten de Bollenstreek liggen en die duurzaam in gebruik zijn bij de bloembollenbedrijven. Deze gronden moeten ook worden meegewogen bij de beoordeling van de omvang van het bouwperceel, vanwege de noodzakelijke teeltwisseling van bloembollenbedrijven, aldus LTO-Noord.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Duin- en Bollenstreek één van de meest onder druk staande gebieden van Zuid-Holland is. Het meewegen van gronden gelegen buiten de Bollenstreek bij de beoordeling van de omvang van de bouwmogelijkheden is volgens hem een bedreiging voor de landschappelijke waarden van het gebied.
2.5.2. Ingevolge artikel 2, vierde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" mag de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, geen glas of ondersteunend glas zijnde, maximaal 250 m² per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond bedragen, met een maximumoppervlakte van 3.000 m² per bedrijf.
Ingevolge artikel 1, negenentwintigste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" werd onder "duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden" verstaan alle gronden (eigendom dan wel pacht/huur) die gedurende een periode van ten minste vijf jaar duurzaam in gebruik zijn bij een bollenteeltbedrijf.
Ingevolge artikel 1, negenentwintigste lid, van de voorschriften wordt onder "duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden" verstaan, alle gronden (eigendom dan wel pacht/huur) gelegen in de Bollenstreek (de gemeenten Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse, Teylingen, Noordwijk en Katwijk) die duurzaam in gebruik zijn bij een bollenteeltbedrijf.
2.5.3. Volgens het landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek, dat in opdracht van het Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek op 26 november 1997 is opgesteld, maakt de Duin- en Bollenstreek deel uit van de westflank van de Randstad. Binnen het overwegend stedelijk hoefijzer van de Randstad vormt de Duin- en Bollenstreek een groot, open en landelijk gebied. Naast het bollengebied zijn de open weidegebieden in de strandvlakten en het estuariumgebied bepalend voor het beeld van het landschap van de Duin- en Bollenstreek. Zij versterken het beeld van 'Hollands polderlandschap'.
2.5.4. De Afdeling sluit niet uit dat het in het geding zijnde voorschrift nadelig kan zijn voor bepaalde bloembollenbedrijven. Door geen extra bebouwingsmogelijkheden binnen de Bollenstreek op te nemen voor de gronden die buiten de Bollenstreek liggen zullen bepaalde bloembollenbedrijven voor deze gronden ter plaatse extra opslagmogelijkheden moeten realiseren met als gevolg extra bedrijfsbewegingen en derhalve extra kosten. In dit verband wordt echter van meer belang geacht dat de Duin- en Bollenstreek een groot, open en landelijk gebied is. Het toestaan van extra bebouwingsmogelijkheden vanwege teeltgronden die buiten de Bollenstreek zijn gelegen zou tot een ongewenste verdichting van het landschap kunnen leiden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bebouwing dan landschappelijk niet meer in verhouding staat tot de omvang van de direct omliggende teeltgronden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wel meewegen van teeltgronden gelegen buiten de Bollenstreek kan leiden tot een onevenredige belasting van de landschappelijke waarden. Het college heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de bescherming van de landschappelijke waarden van de Bollenstreek.
2.6. De conclusie is dat hetgeen LTO-Noord op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het planvoorschrift niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.7. [appellant sub 2] richt zich in beroep tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" voor de gronden gelegen aan de Maandagsewetering 194. Hij betoogt dat de toegekende maatbestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" niet gemotiveerd is.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aard van het bedrijf en de activiteiten daarbinnen, waarbij het werkproces gericht is op het produceren van stekken, kan worden gekarakteriseerd als "agrarisch bedrijf" maar dat dit niet kan worden ondergebracht bij de bestemming "Glastuinbouw", omdat de teelt niet geheel met behulp van kassen plaatsvindt. Met alleen glastuinbouw is de teelt zelfs onmogelijk. Naar het standpunt van het college dekt het begrip "gemengd bedrijf" de lading eveneens niet. Er is sprake van een specifiek productieproces waarbij open grond en kasruimte onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
2.7.2. Aan het perceel Maandagsewetering 194 is in het plan onder meer de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" toegekend.
Ingevolge artikel 2A, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden stekbedrijven (As)" aangewezen gronden bestemd voor stekbedrijven.
Ingevolge artikel 1, lid 67A, van de planvoorschriften wordt onder een stekbedrijf verstaan een agrarisch bedrijf dat nagenoeg geheel is ingericht op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal.
2.7.3. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ditoplant Export B.V., gevestigd aan de Maandagsewetering 194 in Noordwijkerhout, is een agrarisch bedrijf gericht op het telen van vaste planten, waterplanten, varens en bijgoed in de open grond en onder glas, met als geïntegreerd onderdeel de handel en export daarvan. In beperkte mate worden ter aanvulling op het assortiment producten van derden verhandeld. Het bedrijf beschikt over ongeveer 6 hectare min of meer aaneengesloten grond, gelegen aan en achter de Maandagsewetering 194. In de open grond, ongeveer 3,8 hectare, worden moerplanten gekweekt en in de volle grond planten.
2.7.4. In opdracht van het gemeentebestuur is door Adviesbureau Clevin (hierna: Clevin) in het kader van de voorbereiding van het plan onderzoek gedaan naar de aard en werkwijze van Ditoplant Export B.V. Naar aanleiding van de conclusies van dit onderzoek heeft Ditoplant Export B.V. een contra-expertise laten uitvoeren door de Stichting agrarische beoordelingscommissie (hierna: Abc).
Clevin komt tot de conclusie dat gelet op de aard van de teelten en het aandeel van de teelten in open grond en onder glas hier sprake is van een typisch gemengd teeltbedrijf. Daarbij dienen de teelten in de open grond en onder het glas voornamelijk te worden gezien als samenhangende teelten voor de productie van vaste planten, waterplanten, varens en bijgoed. Om deze reden is de productie in de open grond en onder het glas in financiële zin niet apart te onderscheiden.
Abc komt tot de conclusie dat gelet op de aard van het bedrijf en de activiteiten daarbinnen, waarbij het werkproces gericht is op het produceren van stekken, het bedrijf wel kan worden gekarakteriseerd als agrarisch bedrijf, maar dat dit niet kan worden ondergebracht bij de bestemming "Glastuinbouw" omdat de teelt niet (nagenoeg) geheel met behulp van kassen plaatsvindt. Met alleen glastuinbouw is deze teelt zelfs onmogelijk. Ook de bestemming "Gemengd teeltbedrijf" dekt de bedrijfsactiviteiten niet. Met de onder deze bestemming toegestane oppervlakte glas komt men niet uit en het bedrijf teelt geen bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en/of vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten. Het bedrijf kent een specifiek productieproces, waarbij open grond en kasruimte onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dit bedrijf verdient naar de stelling van Abc een op maat toegesneden bestemming te weten "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)".
2.7.5. Het betoog van [appellant sub 2] dat het toekennen van de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" niet deugdelijk is gemotiveerd faalt. De raad heeft uit het Abc-onderzoek afgeleid dat Ditoplant Export B.V. niet past binnen de bestaande bestemmingen in het bestemmingsplan "Buitengebied". Naar aanleiding van het onderzoek van Abc heeft de raad voor onder meer dit bedrijf een op maat toegesneden bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" in het plan opgenomen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsactiviteiten niet juist zijn bestemd. Evenmin heeft [appellant sub 2] aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van Abc zodanige gebreken bevat dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid in zoverre met de afweging van de raad kunnen instemmen.
2.8. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" ten onrechte voor de gronden aan de Maandagsewetering 194, in afwijking van het rapport van Abc, 3.000 m² aan bedrijfsgebouwen toestaat en dat ten onrechte een vrijstellingsbevoegdheid is opgenomen teneinde de maximale oppervlaktemaat voor glas en overige bedrijfsgebouwen op stekbedrijven te kunnen vergroten tot maximaal 20.000 m². Voor glastuinbouw is ten behoeve van uitbreiding een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met zwaardere randvoorwaarden, aldus [appellant sub 2].
2.8.1. De raad heeft in de schriftelijke uiteenzetting gesteld dat gekozen is voor uniformiteit in het plan ten aanzien van het aantal vierkante meters voor bedrijfsgebouwen. Het aantal vierkante meters aan bedrijfsbebouwing voor bollenteelt-, gemengde teelt-, glastuinbouw- en stekbedrijven is in alle situaties gelijkgesteld op 3.000 m².
Voorts heeft de raad in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat voor de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf tevens een landschappelijk advies dient te worden overgelegd omdat dit gerelateerd is aan de mogelijkheid om met deze wijzigingsbevoegdheid tevens het bouwvlak te wijzigen. Deze mogelijkheden zijn in één artikel geregeld. Voor de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" is een apart artikel opgenomen voor de vergroting van de oppervlakte voor de bebouwing en een apart artikel voor de wijziging van de bouwvlakken. Voor de wijziging van het bouwvlak binnen de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" is eveneens het overleggen van een landschappelijk advies vereist. Ter zitting is door de raad toegelicht dat hiermee beoogd is voor zowel de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" als de bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" dezelfde systematiek toe te passen.
2.8.2. Ingevolge artikel 2A, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Agrarische doeleinden stekbedrijven (As)" aangewezen gronden bestemd voor stekbedrijven.
Ingevolge artikel 2A, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften is maximaal 5.000 m² glas en bedrijfsgebouwen per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden met een maximum per bedrijf van 10.000 m² waarvan maximaal 3.000 m² bedrijfsgebouwen toegestaan.
Ingevolge artikel 2A, vijfde lid, voor zover hier van belang, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het vierde lid, onder e, teneinde de maximale oppervlaktemaat voor glas en overige bedrijfsgebouwen op stekbedrijven te kunnen vergroten tot maximaal 20.000 m².
Ingevolge artikel 2A, vijfde lid, onder b, van de planvoorschriften wordt vrijstelling alleen verleend voor volwaardige stekbedrijven.
Ingevolge artikel 2A, vijfde lid, onder d, van de planvoorschriften wordt een verzoek om vrijstelling voor vergroting van de oppervlakte glas voor een stekbedrijf ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan het gestelde onder b is voldaan.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd - met toepassing van artikel 11 van de WRO - ten behoeve van uitbreiding van volwaardige glastuinbouwbedrijven (Ag) de op de plankaart aangegeven begrenzing van het bouwvlak te wijzigen alsmede de maximaal toelaatbare oppervlakte aan kassen binnen het bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van het volgende:
e. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de landschapsdeskundige, omtrent de vraag of aan het gestelde onder d van dit voorschrift wordt voldaan;
g. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en b van dit voorschrift wordt voldaan.
Ingevolge artikel 27, zevende lid, aanhef en onder f, van de voorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven "(Ab, As en Av)" de op de plankaart aangegeven begrenzing van het bouwvlak te wijzigen, met inachtneming dat een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder e van dit voorschrift wordt voldaan.
2.8.3. Voor het bepalen van de noodzaak voor nieuwbouw komt Abc tot de conclusie dat een advies van een agrarisch deskundige is vereist. Voor een verwerkingsruimte, inclusief koelcellen, kantoor, kantine, kleedruimte en sanitaire voorzieningen is per bedrijfsvoering 1.000 m² nodig, vermeerderd met 250 m² per aanwezige hectare aan kasruimte bij recht. Dit betekent een maximum van 1.500 m² per bedrijf, aldus Abc.
2.8.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1981" was aan de gronden aan de Maandagsewetering 194 de bestemming "Agrarisch bouwblok II" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid A, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1981" waren de gronden met de bestemming "Agrarisch bouwblok II" bestemd voor een agrarisch bedrijfscentrum.
Ingevolge lid B, onder 1.2, sub a, bedroeg de totale glasoppervlakte maximaal 20.000 m².
2.8.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] terecht gesteld dat de raad niet heeft onderbouwd waarom is afgeweken van het advies van Abc, om maximaal 1.500 m² aan bedrijfsbebouwing voor stekbedrijven toe te staan. Het argument van de raad om voor al de agrarische bestemmingen dezelfde bebouwingsmogelijkheden op te nemen om te zorgen voor uniformiteit is geen ruimtelijk relevant argument. In dit verband is een goede ruimtelijke ordening van belang en niet de door de raad gestelde uniformiteit. Voorts is niet gebleken dat Ditoplant Export B.V. uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing, niet zijnde glas, van 350 m² nodig heeft voor een gezonde bedrijfsvoering. Niet aannemelijk is dat Ditoplant Export B.V. een behoefte heeft aan 3.000 m² aan bedrijfsbebouwing niet zijnde glas.
Ter zitting heeft de raad een kaart overgelegd waaruit volgt dat Ditoplant Export B.V. over ongeveer 10.875 m² aan kasoppervlakte beschikt. Voorts is door de raad ter zitting gesteld dat Ditoplant Export B.V. plannen heeft om uit te breiden. Voor deze uitbreiding is echter nog geen aanvraag bij de gemeente binnengekomen. Het huidige bouwvlak van Ditoplant Export B.V. is ongeveer 18.171 m². Voor de uitbreiding van het kasoppervlak van ongeveer 10.875 m² tot 18.171 m² is derhalve geen advies van een landschapsdeskundige nodig. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de regeling voor de vrijstellingsbevoegdheid voor stekbedrijven, anders dan het college in navolging van de raad beoogt, afwijkt van de systematiek voor de wijzigingsbevoegdheid voor glastuinbouwbedrijven.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad noch het college inzichtelijk heeft gemaakt of, en zo ja, hoe de afweging is gemaakt met betrekking tot de openheid van het landschap en de hinder voor [appellant sub 2] ten gevolge van de bebouwingsmogelijkheden van Ditoplant Export B.V.
2.9. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de plandelen met de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" voor de gronden gelegen aan de Maandagsewetering 194 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan op dit punt goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet voorts aanleiding om goedkeuring te onthouden aan voornoemde plandelen.
2.10. Ten aanzien van het beroep van LTO-Noord bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 2 juni 2009, kenmerk PZH-2009-409867, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Agrarische doeleinden stekbedrijf (As)" voor de gronden gelegen aan de Maandagsewetering 194;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 2 juni 2009;
V. verklaart het beroep van de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord ongegrond;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010