ECLI:NL:RVS:2010:BN9554

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002562/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van vergunning voor circusvoorstellingen zonder wilde dieren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn had op 20 januari 2009 aan [appellant] een preventieve last onder dwangsom opgelegd, waarbij hij zich moest houden aan de voorwaarden van de vergunning die op 1 december 2008 was verleend voor het organiseren van circusvoorstellingen zonder wilde dieren. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 mei 2009, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, niet-ontvankelijk. Dit omdat [appellant] geen belang had bij zijn beroep, aangezien de vergunning van 1 december 2008 onherroepelijk was omdat hij daartegen geen bezwaar had gemaakt.

[Appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 1 december 2008 en dat zijn termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het bezwaarschrift niet kon worden aangemerkt als een geldig bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had terecht overwogen dat de vergunning in rechte onaantastbaar was.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de rechtbank niet had erkend dat hij schade had geleden door het besluit. De Afdeling oordeelde dat de veronderstelde schade een gevolg was van het onherroepelijke besluit van 1 december 2008 en dat [appellant] geen belang meer had bij zijn beroep. Het verzoek om uitstel van de zitting in hoger beroep werd ook afgewezen, omdat [appellant] door de afwijzing niet in zijn belangen was geschaad. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

201002562/1/H3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2010 in zaak nr. 09/4206 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders (lees: de burgemeester) van Alphen aan den Rijn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) [appellant] op straffe van een dwangsom gelast zich te houden aan de voorwaarde uit de vergunning van 1 december 2008, die ziet op het organiseren van circusvoorstellingen zonder wilde dieren.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 2 februari 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 4 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.J.H. de Vink, werkzaam als juridisch adviseur, en de burgemeester, vertegenwoordigd door I.M. Borst, werkzaam bij de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:4 geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht.
2.2. Bij besluit van 1 december 2008 is aan [appellant] een vergunning verleend voor het organiseren van circusvoorstellingen zonder wilde dieren van 4 tot en met 8 februari 2009 op het terrein aan de Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het college een preventieve last onder dwangsom opgelegd, waarbij [appellant] is gelast zich te houden aan de voorwaarde uit de vergunning van 1 december 2008, die ziet op het organiseren van circusvoorstellingen zonder wilde dieren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00. Dit besluit is, voor zover het ziet op het laten optreden van de wilde dieren in het circus, in bezwaar gehandhaafd.
2.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 6 mei 2009 niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] geen belang bij zijn beroep heeft. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 1 december 2008 onherroepelijk is omdat [appellant] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat geen dwangsommen zijn geïnd en dat het preventieve dwangsombesluit geen werking heeft naar de toekomst, omdat de APV zal worden aangepast.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 december 2008. Hij voert bovendien aan dat zijn bezwaar weliswaar te laat is ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de directie van het circus wegens winterreces afwezig was en de ondergeschikte die werkzaam was op het administratiekantoor bevoegd noch bekwaam was om vergunningen te beoordelen en zelfstandig te behandelen.
2.4.1. Het betoog faalt. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift van 2 februari 2009 valt niet af te leiden dat het mede gericht is tegen het besluit van 1 december 2008. Voorts kan het mondelinge betoog van [appellant] op de hoorzitting bij de Commissie bezwaarschriften op 3 maart 2009, inhoudende dat het bezwaar impliciet mede gericht was tegen het besluit van 1 december 2008, niet gelden als een bezwaarschrift in de zin van de Awb. Het betoog van [appellant] dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, faalt reeds hierom. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat de vergunning van 1 december 2008 in rechte onaantastbaar is, omdat [appellant] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2009 in zaak nr.
200808846/1/H3, waarin onder meer is geoordeeld dat met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften is beoogd het dierenwelzijn uitputtend te regelen en dat aanvullende gemeentelijke regelgeving in de APV zich daarmee niet verdraagt, niet afdoet aan de onherroepelijkheid van de vergunning van 1 december 2008. [appellant] voert hiertoe aan dat, gelet op het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak, de beperking in de vergunning van 1 december 2008 is gebaseerd op een bepaling uit een APV die in strijd is met de wet, en dat deze beperking om die reden nietig is.
2.5.1. Het betoog faalt. Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 2.4.1. is de vergunning van 1 december 2008 in rechte onaantastbaar. Het betoog van [appellant] dat de beperking in de vergunning van 1 december 2008 is gebaseerd op een bepaling uit de APV die in strijd is met de wet, wat daar ook van zij, laat onverlet dat hij bedoelde vergunning en de daarin opgenomen voorwaarden en beperkingen in deze bestuursrechtelijke procedure niet meer aan de orde kan stellen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de eerder vermelde uitspraak niet afdoet aan de onherroepelijkheid van de vergunning van 1 december 2008.
2.6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij schade heeft geleden als gevolg van het in beroep bestreden besluit en dat hij om die reden een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
2.6.1. Ook dit betoog faalt. Het in beroep bestreden besluit ziet op handhaving van het in rechte onaantastbare besluit van 1 december 2008. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank heeft miskend dat hij schade heeft geleden, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de veronderstelde schade, wat daar ook van zij, een gevolg is van het in rechte onaantastbaar zijnde besluit van 1 december 2008. [appellant] was immers ook zonder de daartoe strekkende preventieve last onder dwangsom van 20 januari 2009 gehouden het circus overeenkomstig de vergunning van 1 december 2008 te organiseren. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verbeurde dwangsommen niet zijn geïnd en het preventieve dwangsombesluit ook geen werking heeft naar de toekomst, omdat de APV zal worden aangepast, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn beroep.
2.7. Het betoog van de gemachtigde van [appellant] dat het verzoek om uitstel van de zitting in hoger beroep in verband met de ernstige ziekte van [appellant] ten onrechte is afgewezen, faalt eveneens. Geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellant] door de afwijzing van het verzoek om uitstel in zijn belangen is geschaad, nu zijn belangen op de zitting in hoger beroep door zijn gemachtigde zijn behartigd en hij zowel op de in bezwaar gehouden hoorzitting als ter zitting bij de rechtbank in persoon is verschenen, alwaar hij is gehoord.
2.8. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
97-671.