ECLI:NL:RVS:2010:BN9546

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904030/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over het geluidsplan A13 Zestienhoven - Delft-zuid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het geluidsplan A13 Zestienhoven - Delft-zuid, vastgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat op 20 februari 2009. Het geluidsplan is opgesteld in het kader van de Spoedwet wegverbreding en betreft maatregelen om de geluidsbelasting van de A13 te reduceren. Het besluit is op 22 april 2009 ter inzage gelegd, waarna appellanten op 2 juni 2009 beroep hebben ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 20 juli 2010 ter zitting behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de in het geluidsplan opgenomen wegaanpassingsprojecten. De minister heeft de artikelen van de Wet geluidhinder en het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMV 2006) correct toegepast bij de vaststelling van het geluidsplan. Appellanten hebben betoogd dat het RMV 2006 geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de gebruikte methoden representatief zijn.

Daarnaast hebben appellanten aangevoerd dat de minister ten onrechte niet heeft overwogen om geluidwallen te plaatsen in plaats van schermen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister een kosten-batenanalyse heeft uitgevoerd en dat het plaatsen van schermen financieel niet doelmatig zou zijn. De minister was niet verplicht om andere maatregelen, zoals snelheidsbeperkingen of het verplichten van geluidarme banden, te overwegen, omdat de Spoedwet hier niet in voorziet.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 6 oktober 2010.

Uitspraak

200904030/1/M2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2009 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding het "Geluidsplan A13 Zestienhoven - Delft-zuid" vastgesteld (hierna: het geluidsplan). Het besluit is op 22 april 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, mr. M.W. Spiers, mr. D.L.N. Sugiharto-Ong en M.J. Smits, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Spoedwet wegverbreding (hierna: de Spoedwet) is ten aanzien van de in de bijlage, onder B, opgenomen wegaanpassingsprojecten, waaronder het wegvak A13 Zestienhoven - Delft-zuid, de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding (hierna: de Spoedwet), voor zover thans van belang, stelt de minister uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van het wegaanpassingsbesluit ten aanzien van de in de bijlage, onder B, van deze wet opgenomen wegaanpassingsprojecten een plan op voor de te treffen maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg, van de gevel van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de weg overeenkomstig artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder.
Ingevolge het zesde lid bevat het plan voorts de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van de woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de weg overeenkomstig artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zoals deze wordt berekend na het treffen van de maatregelen overeenkomstig het plan.
2.2. Bij het bestreden besluit is een geluidsplan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet opgesteld naar aanleiding van het onherroepelijke wegaanpassingsbesluit van de minister van 12 maart 2004. Dit wegaanpassingsbesluit heeft het mogelijk gemaakt dat op de A13 (in noordelijke richting) van km 16,65 tot km 11,15 de vluchtstrook als spitsstrook wordt ingericht.
Het wegaanpassingsbesluit voorziet in het aanbrengen van een wegdek met minimaal de akoestische kwaliteit van dubbellaags zeer open asfalt beton (hierna: ZOAB) en saneringsschermen.
2.3. De minister heeft ten behoeve van de vaststelling van het geluidsplan de artikelen 87b tot en met 87g van de Wet geluidhinder en het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006) overeenkomstig toegepast.
2.4. Het geluidsplan ziet op de vaststelling van de geluidbelasting vanwege de weg op de gevel van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidgevoelige terreinen binnen de zone van de weg als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Spoedwet.
2.4.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven:
a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en
b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
Hieraan is uitvoering gegeven in het RMV 2006.
2.4.2. Ingevolge artikel 3.3 van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven standaardrekenmethode II.
Het tweede artikellid bepaalt dat in afwijking van het eerste lid het equivalente geluidsniveau kan worden bepaald volgens de in hoofdstuk 1 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode I, indien de desbetreffende situatie binnen het toepassingsgebied van die standaardrekenmethode I valt.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste en tweede lid het equivalente geluidsniveau tevens worden bepaald volgens de standaardmeetmethode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage III, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardmeetmethode.
2.4.3. [appellanten] betogen dat aan het RMV 2006 geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. Zij voeren hiertoe aan dat in de Standaardrekenmethode II een meteocorrectie is verdisconteerd die is ontwikkeld met toepassing van de geconstrueerde landelijke gemiddelde windroos. Volgens [appellanten] zijn de basisgegevens van die landelijke gemiddelde windroos vijftig jaar oud en gebaseerd op klimatologische omstandigheden van tachtig jaar geleden. Bovendien zijn de huidige computers beter toegerust om complexe berekeningen uit te voeren waarbij alle parameters, gebaseerd op de feitelijke situatie, kunnen worden ingevoerd, aldus [appellant A].
2.4.4. Het akoestisch onderzoek is met toepassing van het RMV 2006 en de daarin weergegeven standaardrekenmethode II uitgevoerd.
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heeft bij het vaststellen van het RMV 2006, en de daarin opgenomen rekenmethodes, een afweging gemaakt op basis van studies van TNO en het ICG-rapport VL-DR-21-04 die uitgebreide inventarisaties van de in aanmerking te nemen parameters bevatten, waaronder een meteocorrectie. Deze meteocorrectie wordt, naast andere parameters, toegepast op de berekende resultaten om tot een jaargemiddelde waarde van de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten te komen.
2.4.5. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de meteocorrectie met daarin verdisconteerd de geconstrueerde landelijk gemiddelde windroos in samenhang bezien met andere aan de standaardrekenmethode II ten grondslag liggende parameters leidt tot een onvoldoende representatieve beoordeling van de akoestische situatie vanwege de weg op de gevel van geluidgevoelige objecten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan het RMV 2006 geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt.
De omstandigheid dat met de hedendaagse technologie meer complexe berekeningen met diverse ingewikkelde parameters kunnen worden uitgevoerd, maakt dit niet anders.
2.5. [appellanten] betogen dat de minister ten onrechte het plaatsen van schermen op de percelen van de te onderscheiden geluidgevoelige objecten in plaats van een geluidwal langs de weg niet bij het nemen van het bestreden besluit hebben betrokken.
2.5.1. Om te kunnen beoordelen of het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten geen overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet als bedoeld in artikel 87f, zesde lid, van de Wet geluidhinder geeft de minister toepassing aan het zogenoemde maatregelcriterium en doelmatigheidscriterium. Deze criteria houden - kort weergegeven - in dat op basis van een aantal factoren een kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd, waarbij een vast normbedrag wordt gehanteerd. Verder is van belang dat de in deze analyse gehanteerde bedragen min of meer fictieve rekenbedragen zijn die als norm worden gebruikt om tot een vergelijking te kunnen komen.
Aan de hand van deze analyse worden de kosten vastgesteld die maximaal mogen worden besteed voor het plaatsen van een scherm. Wanneer de werkelijke kosten van de maatregelen hoger zijn dan het aan de hand van de kosten-batenanalyse vastgestelde maximaal te besteden bedrag aan kosten, is sprake van een uit financieel oogpunt negatief resultaat. Het toepassen van maatregelen is in een dergelijk geval niet doelmatig.
2.6. Ter zitting hebben [appellanten] te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de door de minister gehanteerde criteria. Nu het plaatsen van een scherm op de te onderscheiden percelen van geluidgevoelige objecten, gelet op de daarmee gepaard gaande kosten, zal leiden tot een uit financieel oogpunt negatief resultaat en de minister op basis van de gehanteerde systematiek niet gehouden is om bij het bestreden besluit niet doelmatige geluidreducerende maatregelen te treffen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister in zoverre niet in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen zonder daarbij deze maatregelen voor te schrijven.
2.7. [appellanten] stellen dat de minister ten onrechte niet heeft onderzocht of andere maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde van 48 dB mogelijk is. Daartoe betogen zij dat maatregelen, zoals handhaving van de maximum snelheid en het niet toelaten op de spitsstrook van voertuigen die veel lawaai maken door Rijkswaterstaat of een voorschrift dat weggebruikers verplicht tot het gebruik van geluidarme banden, onvoldoende zijn betrokken bij het nemen van het bestreden besluit.
2.7.1. De Spoedwet wegverbreding voorziet niet in de bevoegdheid tot handhaven van de maximaal toegestane snelheid dan wel tot het verplichten van weggebruikers om geluidarme banden te gebruiken. De minister heeft het treffen van dergelijke maatregelen dan ook terecht niet bij het nemen van het bestreden besluit betrokken.
De beroepsgrond faalt reeds om die reden.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
375-632.