ECLI:NL:RVS:2010:BN9511

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005941/3/R1 en 201005941/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zwiggelte en verzoek om voorlopige voorziening

Op 29 april 2010 heeft de raad van de gemeente Midden-Drenthe het bestemmingsplan "Zwiggelte" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], op 17 juni 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 13 september 2010 ter zitting behandeld, waar de appellant en de raad, vertegenwoordigd door H. Teijema, aanwezig waren. Tijdens de zitting gaven beide partijen toestemming voor onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak. De behandeling van het beroep van de appellant is afgesplitst van een andere zaak (201005941/1). De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen.

Het bestemmingsplan betreft een herziening van eerdere plannen uit 1977 en 1989 en voorziet in de bouw van een woning naast het perceel van de appellant. De appellant betoogde dat het plan ten onrechte de bouw tot op zijn perceelsgrens mogelijk maakt, wat zou leiden tot vermindering van lichtinval, uitzicht en privacy. De raad stelde dat het huidige stedenbouwkundige ritme niet verstoord mag worden en dat de appellant zelf maatregelen kan nemen om zijn privacy te waarborgen.

De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 29 september 2010.

Uitspraak

201005941/3/R1 en 201005941/2/R1.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Zwiggelte" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door H. Teijema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De behandeling van het beroep van [appellant] is afgesplitst van de zaak 201005941/1.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Zwiggelte" uit 1977 en de "Partiële herziening bestemmingsplan Zwiggelte" uit 1989 en voorziet onder meer in de bouw van een woning naast het perceel [locatie].
2.3. [appellant], die eigenaar is van het perceel [locatie], betoogt dat het plan ten onrechte de bouw van een woning en bijbehorende gebouwen tot op zijn perceelsgrens mogelijk maakt. Ter bescherming van zijn woongenot dient een afstand van vijf meter te worden aangehouden, omdat hij in de toekomst in het kader van levensbestendig wonen zijn garage tot slaapkamer wil verbouwen. Bebouwing tot op de perceelsgrens zal leiden tot minder lichtinval, uitzicht en privacy. Tevens voert [appellant] aan dat zijn perceel afwijkend is wat betreft afstanden tot de perceelsgrenzen ten opzichte van de andere reeds bebouwde percelen aan de Schoolweg.
2.4. Het bouwvlak behorende bij de woningen aan de Schoolweg is verlengd, waardoor voor de bouw van een woning op het perceel naast [locatie] dezelfde planologische regels van toepassing zijn, aldus de raad. Als zou worden geregeld dat er binnen vijf meter van de perceelsgrens niet gebouwd mag worden, wordt het huidige stedenbouwkundige ritme verstoord en zal er geen samenhang zijn met de andere percelen aan zowel de noordelijke zijde van de Schoolweg als de Hoofdweg.
Ten aanzien van de vermindering van het woongenot stelt de raad zich op het standpunt dat wat betreft de daglichttoetreding aan het Bouwbesluit 2003 kan worden voldaan, geen garantie op vrij uitzicht bestaat en dat het wettelijk niet toegestaan is binnen twee meter van de perceelsgrens vensters of andere muuropeningen te hebben, voor zover deze zicht op het naburige erf geven. [appellant] zou een schutting kunnen plaatsen om zijn privacy te waarborgen, aldus de raad.
2.5. Ingevolge artikel 17.2.1, sub e, van de planregels bedraagt de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 meter, […] Ingevolge sub f is bij een hoofdgebouw de goothoogte ten hoogste 3,5 meter en ingevolge sub h is de bouwhoogte ten hoogste 9 meter.
Ingevolge artikel 17.2.2, sub o, dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van ten minste 1 meter hiervan te worden gebouwd. Ingevolge sub f mag de bouwhoogte van een platte aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping ten hoogste 3 meter bedragen. Ingevolge sub g mag de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen ten hoogste 3,3 meter en ingevolge sub h mag de bouwhoogte daarvan ten hoogste 7 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
2.6. Ter zitting is vast komen te staan dat de garage van [appellant] op twee meter van de zijdelingse perceelsgrens staat. Het plan maakt het derhalve mogelijk dat op een afstand van 2 meter van de garage een aan- of uitbouw en overkapping wordt gebouwd met een bouwhoogte van 7 meter en op een afstand van 5 meter van de garage een hoofdgebouw met een bouwhoogte van 9 meter.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bebouwing tot op de zijdelingse perceelsgrens niet in de weg staat aan de realisering van een slaapkamer met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is van belang dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de verbouwing van de garage tot slaapkamer geen voorzieningen voor voldoende lichtinval en privacy kunnen worden getroffen. De raad heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met behoud van het stedenbouwkundig ritme en de eenduidigheid van de planregeling voor de bouw van woningen aan de Schoolweg dan aan de belangen van [appellant] bij bebouwing op een afstand van 5 meter van de zijdelingse perceelsgrens. Aan de afwijkende situering van de woning van [appellant] op zijn perceel heeft de raad in dit verband geen overwegende betekenis hoeven toekennen, nu die situering noodzakelijk was in verband met een inmiddels beëindigd agrarisch bedrijf.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I verklaart het beroep ongegrond;
II wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
270-673.