ECLI:NL:RVS:2010:BN8592

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907062/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Uden-Noord I en exploitatieplan Uden-Noord I

Op 25 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Uden het bestemmingsplan "Uden-Noord I" en het exploitatieplan "Uden-Noord I" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 17 juni 2010 behandeld. De appellanten betogen onder andere dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De raad heeft betoogd dat het bestemmingsplan de realisatie van een ziekenhuis en bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt, en dat de belangen van de appellanten zijn afgewogen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgronden van de appellanten zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad de relevante wetgeving, zoals de Wet geurhinder en veehouderij, in acht heeft genomen en dat de appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200907062/1/R3.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellanten sub 5], gevestigd dan wel wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Uden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Uden-Noord I" en het exploitatieplan "Uden-Noord I" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, en [appellanten sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 oktober 2009. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 15 oktober 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellanten sub 3], [appellanten sub 5], [appellanten sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.H. Blom, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellanten sub 2], bij monde van Van Nunen, [appellanten sub 3], in persoon, [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door drs. R.P.J.M. Peerenboom, drs. J. Heijmans en R.G.L. Francissen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het bestemmingsplan
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een ziekenhuis met bijbehorende voorzieningen, en de realisatie van (zorg)woningen en appartementen en dienstverlening. Voor het ziekenhuis en de bijbehorende voorzieningen en een klein deel van het plangebied is een eindbestemming opgenomen. Voor het overige deel van het plangebied zijn uit te werken bestemmingen vastgesteld. Het plangebied ligt ten oosten van de A50 en ten zuiden van de boslandschappen Hengstheuvel en Maashorst.
Ontvankelijkheid van het beroep van [appellanten sub 5]
2.2. De raad heeft betoogd dat het beroep van [appellanten sub 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. [appellanten sub 5] vrezen dat het ziekenhuis en de woningen die in het plan zijn voorzien, leiden tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor hun varkenshouderij aan de [locatie 1], gezien de ligging van de geurcontour van de varkenshouderij nabij de grens van het plangebied. De Afdeling acht deze vrees niet op voorhand van iedere grond ontbloot, zodat daarin voldoende grond is gelegen om voor hen een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang aan te nemen dat rechtstreeks betrokken is bij het plan.
2.3. Gelet op het voorgaande kunnen [appellanten sub 5] in dit geval worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Uit te werken bestemmingen
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat in het bestemmingsplan ten onrechte voor zijn woonperceel aan de [locatie 2] is voorzien in een globale bestemming met uitwerkingsplicht. Hij wijst erop dat thans niet duidelijk is of zijn woonlocatie met onder meer monumentale bomen gehandhaafd kan blijven. Voor het plangebied Uden - Noord 1 had volgens [appellant sub 1] een volledig uitgewerkt plan dienen te worden vastgesteld, temeer nu het exploitatieplan wel van een volledige inkleuring van het gebied uitgaat.
2.4.1. De locatie [locatie 2] ligt in het noordelijk deel van het plangebied, waaraan de uit te werken bestemming W-U-1 is toegekend. De raad heeft uiteengezet dat voor dit deel van het plangebied is gekozen voor een uit te werken bestemming, omdat ten tijde van de vaststelling van het plan de exacte invulling van dit gebied nog niet duidelijk was. In de plantoelichting en de Nota zienswijzen heeft de raad opgenomen dat binnen de bestemming W-U-1 wordt ingezet op de realisering van een nieuw kleinschalig coulissenlandschap waarbij het wegenpatroon in de vorm van lintachtige structuren wordt begeleid door bomen met een afwisseling van open groene terreinen en dichte bospercelen. Daartussen wordt een nieuw bebouwingscluster gerealiseerd met afwisselende bebouwing in het groen die qua sfeer en karakter aansluiting zoekt bij de bebouwingsconcentratie Hengstheuvel. Dit uitgangspunt is in het plan verankerd door middel van de daarin opgenomen uitwerkingsregels. Met betrekking tot de woonlocatie [locatie 2] is uiteengezet dat bij de verdere invulling van het uitwerkingsplan maximaal aandacht zal worden besteed aan alle ruimtelijk aspecten om een hoogwaardig woon-en leefgebied tot stand te brengen, dat een verantwoorde inpassing biedt van de bestaande woonomgeving zonder afbreuk te doen aan bestaande kwaliteiten. Het huidige tracé van de Erphoevenweg wordt binnen het plangebied zo veel mogelijk intact gelaten. De uitwerkingsregels zijn bij het vastgestelde plan aangepast, waardoor de bestaande bebouwing - indien die zou worden gehandhaafd - niet onder het overgangsrecht zal vallen. Bij de precieze uitwerking zal ook het exploitatieplan hierop worden aangepast, aldus de raad.
2.4.2. In de Wro is de mogelijkheid geboden om in een bestemmingsplan globale bestemmingen op te nemen, die nog moeten worden uitgewerkt, waarbij het in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een bestemmingsplan te bepalen. Aan de aanwending van deze mogelijkheid zijn uit het oogpunt van rechtszekerheid begrenzingen gesteld. Zo verplicht artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro ertoe dat in het bestemmingsplan regels worden gesteld volgens welke de uitwerking moet plaatsvinden. Verder stelt artikel 3.1.4. van het Besluit ruimtelijke ordening de eis dat in het bestemmingsplan op een zodanige wijze de doelstellingen voor het uit te werken deel van het plan worden aangegeven, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied. Het belang van de rechtszekerheid strekt echter niet zo ver, dat voor elk afzonderlijk deel van het uit te werken gebied op voorhand duidelijk moet zijn over welke bouw- en gebruiksmogelijkheden kan worden beschikt. Een globaal bestemmingsplan is in zoverre ook niet op één lijn te stellen met een exploitatieplan, dat de basis biedt voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie en dat ten minste eenmaal per jaar wordt herzien.
In artikel 11 van de onderhavige planvoorschriften zijn regels opgenomen die bij de uitwerking in acht moeten worden genomen en die de randvoorwaarden geven voor de ontwikkelingsmogelijkheden, zoals deze in de plantoelichting en de Nota zienswijzen zijn verwoord. In deze uitwerkingsregels is onder meer opgenomen dat in totaal maximaal 50 kavels mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat de minimale kaveloppervlakte 500 m2 bedraagt en er maximaal 25 kavels met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 mogen worden uitgegeven, dat maximaal 40% van het bouwperceel bebouwd mag worden en minimaal 40% van het bouwperceel als groen dient te worden ingericht en in stand gehouden.
Gelet op de uitwerkingsregels in samenhang bezien met de plantoelichting en de Nota zienswijzen zijn in het voorliggende plan de doelstellingen voor het uit te werken deel daarvan op een zodanige wijze aangegeven dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied en heeft de raad in redelijkheid de door [appellant sub 1] bestreden globale bestemming met een uitwerkingsplicht in het plan kunnen opnemen. Het beroep van [appellant sub 1] kan in zoverre niet slagen.
De locatiekeuze
2.5. [appellant sub 1] keert zich tegen de locatiekeuze voor het ziekenhuis. Hij betoogt dat het ziekenhuis in Uden Zuid had moeten worden gerealiseerd.
2.5.1. De raad heeft naar voren gebracht dat in 2005 vier locaties zijn onderzocht op de geschiktheid voor de realisatie van het ziekenhuis. Hiertoe behoorden twee locaties in Uden Zuid, één locatie in Uden Noord en één locatie nabij de Strikseweg. Voorts zijn vier locaties in de gemeente Oss onderzocht. Volgens de raad is de locatie Uden Noord als meest geschikte locatie uit dit onderzoek naar voren gekomen, omdat deze locatie voldoende ruimte biedt voor de bouw en de aanleg van het ziekenhuis en alle daarvoor noodzakelijke aanvullende voorzieningen. Verder ligt de locatie het meest centraal in het verzorgingsgebied Oss-Uden-Veghel en zal de adherentie tenminste gelijk blijven aan het huidige niveau. De locaties in Uden Zuid zijn minder gunstig omdat deze minder ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor nieuwe zorgvormen, een minder regionale uitstraling hebben en wat geluidhinder en externe veiligheid betreft meer beperkingen met zich brengen. Bovendien is de adherentie van deze locaties naar verwachting minder en zijn deze derhalve minder rendabel. Sinds het uitvoeren van het onderzoek hebben zich volgens de raad geen omstandigheden voorgedaan op grond waarvan de locatiekeuze had moeten worden heroverwogen.
[appellant sub 1] heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan aan de uitkomsten van het onderzoek moet worden getwijfeld, dan wel dat zich na de uitvoering van de onderzoeken omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de locatie Uden Noord niet langer geschikt is voor de realisatie van het ziekenhuis. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen tot de keuze voor de realisatie van het ziekenhuis op de locatie Uden Noord heeft kunnen komen. De beroepsgrond faalt.
Verkeersaspecten
2.6. [appellanten sub 2], [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] betogen dat het plan verkeershinder met zich zal brengen. Zij stellen dat het bestaande deel van de Erphoevenweg zal worden gebruikt voor sluipverkeer van en naar het ziekenhuis en de nieuw te bouwen woningen. Zij betogen dat niet duidelijk is welke verkeersstromen te verwachten zijn en of de aansluitingen naar het ziekenhuis de verkeersdruk kunnen verwerken. In dit kader hebben zij aangevoerd dat de verkeersstromen te laag zijn gemodelleerd, aangezien de raad bij de prognose van de verkeersstromen geen rekening heeft gehouden met de te bouwen woningen, dat is uitgegaan van een onjuist aantal vervoersbewegingen naar het ziekenhuis en dat de verkeersstromen van een eventuele Oostelijke rondweg onduidelijk zijn. Naar hun mening had de Erphoevenweg moeten worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
2.6.1. Uit de verbeelding blijkt dat het ziekenhuis en de nieuw te bouwen en de bestaande woningen bereikt kunnen worden vanaf de Rondweg via een nieuw aan te leggen weg, die de Rondweg en de bestaande Erphoevenweg met elkaar verbindt. De raad heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat het verkeer van en naar het ziekenhuis niet het bestaande gedeelte van de Erphoevenweg als sluiproute zal gebruiken, mede vanwege de aanwezigheid van het natuurgebied "De Maashorst" ten noorden van het plangebied, en de structuur van de achter het plangebied gelegen wegen. Verder heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de kortste en snelste route naar het plangebied via de Rondweg en de Nistelrodeseweg, die direct aansluiten op het plangebied, is. Verder heeft de raad verklaard dat verkeersmaatregelen op het parkeerterrein van de ziekenhuislocatie zullen worden getroffen zodat bezoekers en werknemers uitsluitend via de Nistelrodeseweg het plangebied kunnen verlaten. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat als er toch sluipverkeer over de Erphoevenweg mocht komen, aanvullende maatregelen zullen worden getroffen. Voor zover [appellanten sub 2], [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] betogen dat moet worden betwijfeld of de verkeersdruk op de Erphoevenweg niet zal toenemen omdat van een te laag aantal vervoersbewegingen is uitgegaan, overweegt de Afdeling, wat hier ook van zij, dat [appellanten sub 2], [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] niet aannemelijk hebben gemaakt dat ook indien zou worden uitgegaan van een hoger aantal vervoersbewegingen, de Rondweg en de Nistelrodeseweg de verkeersstromen niet zouden kunnen afwikkelen. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen ernstige verkeershinder behoeft te worden verwacht op de Erphoevenweg.
Externe veiligheid
2.7. [appellant sub 1] voert aan dat het ziekenhuis dichtbij een LPG-tankstation en de Rondweg, waarover veel gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zal komen te liggen. Volgens hem heeft de raad onvoldoende gewicht toegekend aan deze situatie.
2.7.1. De raad heeft betoogd dat in het onderzoek "Onderzoek Externe Veiligheid, Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg bij Uden-Noord Ziekenhuis Bernhoven" van december 2007 is aangegeven dat het ziekenhuis buiten de contour met betrekking tot het plaatsgebonden risico van het LPG-tankstation zal komen te liggen. Verder is aangegeven dat ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rondweg geen sprake is van een 10-6-contour die over het plangebied valt, zodat wordt voldaan aan de normen uit de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook het groepsrisico valt ruim onder de oriëntatiewaarde. [appellant sub 1] heeft deze conclusies niet gemotiveerd bestreden. Evenmin heeft [appellant sub 1] onderbouwd waarom de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de aanwezigheid van het LPG-tankstation en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rondweg. De beroepsgrond faalt.
Landschappelijke inpasbaarheid
2.8. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het ziekenhuis en de te bouwen woningen landschappelijk niet inpasbaar zijn. Zij voeren aan dat het landschap nabij het plangebied gekenmerkt wordt door lintbebouwing met een goothoogte van drie meter. De toegestane hoogte van de nieuw te bouwen woningen is echter tien tot twaalf meter aan de noordzijde en veertien meter aan de oostzijde, en het ziekenhuis zal een hoogte van 30 meter hebben.
2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een hoogte van 30 meter aan de westzijde van het plangebied aanvaardbaar is, gezien het stedelijke karakter van de nieuwe stadsentree van Uden en de nabijheid van de A50 en de Nistelrodeseweg. Verder sluit de lagere maximale bouwhoogte in het noorden en oosten van het plangebied beter aan bij het open landschap. Om het open en landschappelijke karakter van de omgeving te waarborgen zijn voorts in artikel 11.2 van de planregels eisen gesteld aan de bebouwing en de aanleg van de wegen op de gronden met de bestemming "Woongebied 1 - Uit te werken". Zo is onder meer bepaald dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 12 meter mag bedragen, dat maximaal 40% per bouwperceel mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte per bouwperceel niet meer dan 250 m2 mag bedragen en minimaal 40% van het bouwperceel als groen moet worden ingericht. Verder dient de afstand van gebouwen tot aan de weg minimaal 10 meter te bedragen, dienen de wegen aan te sluiten bij het karakter van het gebied en mogen de wegen maximaal 5 meter breed zijn in een openbaar profiel van minimaal 10 meter. Tot slot dient minimaal 30% van het gehele bestemmingsvlak als openbaar groen te worden ingericht.
Onder deze omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nieuw te bouwen woningen en het ziekenhuis geen onaanvaardbare aantasting van het landschap met zich brengen en ruimtelijk inpasbaar zijn.
2.9. Gezien het bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] zijn ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 5]
2.10. [appellanten sub 5] betogen dat het ziekenhuis en de woningen die in het plan zijn voorzien, leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van hun varkenshouderij aan de [locatie 1]. Voorts is de door de raad vastgestelde Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Uden 2007 volgens hen onverbindend omdat in de bij deze verordening behorende gebiedsvisie te weinig nadruk is gelegd op de belangen van agrarische bedrijven en teveel op behoud van woningbouwmogelijkheden.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit een berekening van de geurcontouren van de varkenshouderij aan de [locatie 1] blijkt dat de planontwikkelingen de ontwikkel- en uitbreidingsmogelijkheden van de varkenshouderij niet beïnvloeden, omdat het bestaande woongebied Looweg/Handwijzerstraat daarvoor maatgevend is.
2.10.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv), voor zover hier van belang, wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting op een geurgevoelig object meer bedraagt dan de in dit artikel genoemde waarden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a en b, voor zover hier van belang, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover hier van belang, betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de andere waarde, bedoeld in artikel 6, in elk geval de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied. Ingevolge het tweede artikellid, voor zover hier van belang, betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de andere waarde tevens de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.
2.10.3. De Afdeling overweegt dat aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals neergelegd in de geurverordening, verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval de raad - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit zoals de geurverordening betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo'n besluit slechts te toetsen of de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid dient te betrachten.
2.10.4. Ten behoeve van de gebiedsvisie zijn voor Uden gegevens over de geurbelasting van veehouderijen en de aanwezigheid van geurgevoelige objecten in kaart gebracht. Voorts is in de gebiedsvisie uiteengezet welke geurbelasting volgens de raad aanvaardbaar is, gelet op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens is hierbij in beschouwing genomen wat de berekende invloed van veehouderijen op de achtergrondconcentratie is op basis van de vergunde situatie. Voor een deel van het westen van het plangebied heeft de raad een norm van 8 odour units per kubieke meter lucht (hierna: odour units), en voor het overige deel een norm van 3 odour units, aanvaardbaar geacht en vastgesteld.
Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 5] dat de geurverordening in strijd met de Wgv is en derhalve onverbindend is, overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, moet worden geoordeeld dat de raad bij het bepalen van de geurnormen de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied heeft betrokken. Tevens heeft de raad hierbij de gewenste ruimtelijke inrichting van het plangebied in aanmerking genomen. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geurverordening in strijd is met artikel 8 van de Wgv.
2.10.5. Volgens de uitkomsten van een door G&O Consult uitgevoerd onderzoek naar de geurbelasting van de varkenshouderij van [appellanten sub 5] aan de [locatie 1] bevinden zich aan de [locatie 3] en aan de [locatie 4] geurgevoelige objecten op kleinere afstand tot de varkenshouderij dan de afstand tussen de varkenshouderij en het plangebied. De [locatie 3] ligt in een gebied waarvoor een gemeentelijke normstelling van 8 odour units geldt en de [locatie 4] in een gebied met een normstelling van 3 odour units. Gelet op de aanwezigheid van deze geurgevoelige objecten op kortere afstand tot de varkenshouderij van [appellanten sub 5] dan het plangebied, zijn de voorziene ontwikkelingen in het plangebied niet maatgevend voor de uitbreidingsmogelijkheden van deze varkenshouderij en vormen deze ontwikkelingen in zoverre geen beperking voor de bedrijfsvoering van [appellanten sub 5].
Het betoog faalt.
2.10.6. In hetgeen [appellanten sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.11. [appellant sub 4] betoogt dat de verkeersbewegingen van en naar het in het plan voorziene ziekenhuis en parkeerterrein leiden tot geluidsoverlast op zijn perceel [locatie 5], waar in de ter plaatse aanwezige fokkooien roofvogels worden gefokt ten behoeve van zijn valkerij. [appellant sub 4] wijst daarbij in het bijzonder op geluidsoverlast als gevolg van traumahelikopters.
2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de primaire ontsluiting van het ziekenhuis en het parkeerterrein loopt via de Rondweg en de nieuw te maken ontsluitingen aan de noord- en zuidzijde van het ziekenhuis en dat een helikopterplatform volgens het plan niet is toegestaan, zodat van een verstoring geen sprake zal zijn. Volgens de raad zal de bedrijfsvoering niet door het plan worden belemmerd.
2.11.2. Het perceel [locatie 5] ligt ten noorden van het plangebied, op een afstand van ongeveer 200 meter van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk", waarop het ziekenhuis is voorzien. Tussen [locatie 5] en het voorziene ziekenhuis liggen gronden waaraan in het plan de bestemming "Woongebied 1 - Uit te werken" is toegekend. Tussen deze gronden en de voorziene locatie voor het ziekenhuis liggen voorts gronden met de bestemming "Verkeer - Parkeren", die uitkomen op de ten zuiden van het plangebied gelegen Rondweg. Blijkens de plantoelichting wordt op de Rondweg een aantakking gemaakt voor gemotoriseerd verkeer, die primair een ontsluitende functie heeft voor de woningen ten oosten en ten noorden van het ziekenhuisterrein en het achterliggende gebied. Van deze ingang maken ook de ambulance en het bevoorradingsverkeer van het ziekenhuis gebruik, zo staat voorts in de plantoelichting.
2.11.3. Ingevolge artikel 5.8 van de planregels wordt op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" tot een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wro in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bebouwing ten behoeve van een helikopterplatform.
Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, van de Wro, voor zover thans van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
2.11.4. Ter zitting heeft de raad een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt dat het plan, gezien de wijze waarop het ziekenhuis en het parkeerterrein worden ontsloten, naar verwachting niet zal leiden tot geluidsoverlast ter plaatse van het perceel [locatie 5] als gevolg van verkeersbewegingen van en naar het ziekenhuis. Voorts heeft de raad er op gewezen dat ambulances op een ziekenhuisterrein de sirenes altijd hebben uitgeschakeld om de rust voor de patiënten in het ziekenhuis zoveel mogelijk te waarborgen. Nu een helikopterplatform op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" niet is toegestaan, bestaat geen aanleiding voor de vrees van [appellant sub 4] voor verstoring van zijn roofvogels door helikoptergeluid.
[appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de komst van het ziekenhuis niettemin zal leiden tot ernstige verstoring van zijn roofvogels. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de komst van het ziekenhuis de bedrijfsvoering van [appellant sub 4] niet onevenredig zal belemmeren.
Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat rond het ten noorden van het ziekenhuis voorziene parkeerterrein met voorrang een geluidswerende voorziening zal worden aangelegd om geluiden vanaf het parkeerterrein tegen te houden.
2.11.5. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hem bestreden plandelen met de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Verkeer - Parkeren" strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
361-528.