ECLI:NL:RVS:2010:BN8587

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001919/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening Buitengebied Jacobswoude

Op 14 december 2009 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude, 1e herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 9 juni 2010, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld. Appellant sub 2 werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerpplan. De Afdeling oordeelde dat appellant sub 1 ontvankelijk was, ondanks dat zij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan, omdat de herziening een nieuwe procedure betrof. De herziening was bedoeld om goedkeuring te verkrijgen voor delen van het plan die eerder waren afgewezen en om gebreken te herstellen.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld. Appellant sub 1 betoogde dat de herziening niet de mogelijkheid bood om een klein kantoor te bouwen, terwijl dit wel was toegestaan op een ander perceel. De raad stelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat de situatie van appellant sub 1 verschilde van die van het andere perceel. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekte ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Appellant sub 3 richtte zich tegen de uitbreiding van de bebouwing op een hoekperceel. De raad had gesteld dat er geen sprake zou zijn van verkeersoverlast of aantasting van het woonklimaat. De Afdeling oordeelde dat appellant sub 3 niet aannemelijk had gemaakt dat de uitbreiding in strijd was met het provinciale beleid. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van appellant sub 2 niet-ontvankelijk en de beroepen van appellanten sub 1 en sub 3 ongegrond.

Uitspraak

201001919/1/R1.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Kaag en Braassem,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Kaag en Braassem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude, 1e herziening" (hierna: de herziening) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010 en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door ing. W. Stigter, werkzaam bij DLV Makelaardij B.V., [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ir. J. Beelen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ter zitting is [partij] als partij gehoord.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 2] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat het plan wat betreft zijn gronden aan [locatie] gewijzigd is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat dit niet de voorliggende herziening betreft, maar ziet op de procedure inzake het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude". De omstandigheid dat in dat bestemmingsplan ten aanzien van het plandeel wat betreft de gronden aan [locatie] een wijziging is opgenomen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kan niet tot verschoning leiden. Er is voorts voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.
Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
2.2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is. Volgens de raad had [appellant sub 1] rechtsmiddelen moeten aanwenden tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" (hierna: het plan), omdat de gronden waarop haar beroep betrekking heeft in het plan zijn opgenomen en niet in de herziening. Nu zij heeft nagelaten tegen het plan op te komen heeft [appellant sub 1] volgens de raad geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen de herziening.
2.3. De Afdeling overweegt dat de herziening is vastgesteld op grond van de Wro en een herziening vormt van het plan. Met de herziening is een nieuwe procedure aangevangen. Het besluit tot vaststelling van de herziening kan niet opgevat worden als een heroverweging in de zin van de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2008 in zaak nr.
200702700/1. Gelet hierop kan [appellant sub 1] niet worden tegengeworpen dat zij tegen het plan geen rechtsmiddelen heeft ingesteld. Het beroep van [appellant sub 1] is derhalve ontvankelijk.
Planbeschrijving
2.4. De herziening voorziet in een herziening van het plan. Het is opgesteld met het oogmerk om de delen waaraan goedkeuring is onthouden bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) van 11 november 2008 te repareren en kennelijke gebreken in het plan te herstellen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat de herziening op haar perceel aan de Westerdijk 55 ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om een klein kantoor met opslagruimte en pantry te bouwen. Zij voert daartoe aan dat deze mogelijkheid wel wordt geboden op het perceel [locatie 2].
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat op de gronden van [locatie 2] reeds enige jaren een bedrijf is gevestigd, terwijl het in het geval van [appellant sub 1] gaat om een nieuw op te richten bedrijf en dat [appellant sub 1] geen aanvraag voor een bouwvergunning heeft ingediend.
2.5.2. De gronden aan de [locatie 3] maken geen onderdeel uit van de herziening. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellant sub 1] aldus dat zij betoogt dat de gronden ten onrechte niet in de herziening zijn opgenomen.
Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de herziening is vastgesteld om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de onderdelen uit het plan waaraan door het college goedkeuring was onthouden en om een aantal gebreken in het plan te herstellen en dat aan het plandeel wat betreft de gronden aan de [locatie 3] geen goedkeuring is onthouden en er ook geen reden is aangevoerd op grond waarvan aangenomen moet worden dat er grond bestaat voor aanpassing vanwege een gebrek in het plan.
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.6. [appellant sub 3] richt zich tegen de herziening voor zover dit een uitbreiding van de bebouwing op [het hoekperceel] ten opzichte van het plan mogelijk maakt en heeft wat betreft de gronden van zijn beroep zijn zienswijze bijgevoegd.
2.6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat van verkeersoverlast, een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat en een wezenlijke waardevermindering van de woning van [appellant sub 3] gezien de beperkte uitbreiding geen sprake zal zijn. Volgens de raad wordt voorts door de voorziene groensingel met hoogopgaande beplanting langs de noordelijke en oostelijke grens van het perceel de bebouwing in het landschap ingepast.
2.6.2. Ingevolge het plan rust op het perceel op de hoek van de Westerdijk en de Heilige Geestlaan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de subbestemming "Scheepsbouw- en reparatiebedrijf (B(2)sch)", en de aanduidingen "zonder woning" en "maximaal te bebouwen oppervlak 70 m²".
In de herziening is aan het hoekperceel van [locatie 2] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de subbestemming "scheepsbouw- en reparatiebedrijf (B(2)sch)" en de nadere aanwijzingen "zonder woning" en "maximaal te bebouwen oppervlak 270 m²" toegekend. Naar aanleiding van de zienswijze van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft de raad op het hoekperceel langs de noordelijke en oostelijke grens aan een strook van ongeveer 2,5 meter breed de bestemming "Groenvoorzieningen" met de subbestemming "Hoogopgaande, streekeigen beplanting (GRh)" toegekend.
2.6.2.1. Thans is op het hoekperceel een bedrijfsgebouw van 70 m² aanwezig. Het onbebouwde deel van dit perceel is verhard door middel van betonplaten. De woning van [appellant sub 3] is gelegen aan de [locatie 4], op ongeveer 30 meter van het hoekperceel.
2.6.3. [appellant sub 3] heeft wat betreft de gronden van zijn beroep volstaan met het bijvoegen van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is door de raad ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] heeft het standpunt van de raad niet bestreden en voorts is niet gebleken dat de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De Afdeling betrekt bij zijn oordeel dat niet is gebleken dat het door de raad ingenomen standpunt dat [appellant sub 3] vanuit zijn woning geen zicht heeft op het hoekperceel onjuist is.
[appellant sub 3] heeft ter zitting aangevoerd dat de voorziene toename van de bebouwing in strijd is met het provinciale beleid. De Afdeling overweegt dat, daargelaten of de raad is gehouden dit beleid te volgen, [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan op dit punt hiermee in strijd is.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van H.J. [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van J. [appellant sub 1] en E. [appellant sub 3] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
466-655.