200908826/1/H2 en 200909757/1/H2.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de Vereniging van Eigenaars "De Mortelkazerne" (hierna: de VVE), gevestigd te 's-Hertogenbosch,
2. de stichting "Stichting Boom & Bosch" (hierna: de stichting), gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 november 2009 in zaken nrs. 09/1641, 09/1683, 09/1685 en 09/1688 in het geding tussen:
1. de stichting
2. de VVE
3. [wederpartijen sub 3]
4. de stichting "Bomenstichting"
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 11 november 2008 heeft het college aan de provincie Noord-Brabant kapvergunningen verleend voor het kappen van zesenveertig bomen in de tuin van het Noord-Brabants Museum aan de Verwerstraat 41 te 's-Hertogenbosch (hierna: de museumtuin), één paardenkastanje in de museumtuin en vier linden in het Oud Bogardenstraatje en zes platanen, één esdoorn en twee acacia's in de Beurdsestraat te 's-Hertogenbosch.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 april 2009 heeft het college, voor zover hier van belang, de door de stichting en de VVE daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door de stichting en de VVE daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, en de VVE bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld. De stichting heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 25 november 2009. De VVE heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 3 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken samen met zaak nr. 200909824/1/H1 gevoegd ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar de VVE, vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. van Goch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de provincie, vertegenwoordigd door mr. O.J.D.M.L. Jansen, advocaat te 's-Hertogenbosch, gehoord.
Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst. De Afdeling heeft in zaak 200909824/1/H1 op 1 september 2010 afzonderlijk uitspraak gedaan. De onderhavige uitspraak betreft de zaken 200908826/1/H2 en 200909757/1/H2.
2.1. Ingevolge artikel 103, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening 's-Hertogenbosch (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college te vellen of te doen vellen:
a. houtopstand, in door het college aangewezen gebieden;
b. houtopstand ouder dan 50 jaar.
Ingevolge artikel 105, eerste lid, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Bij besluit van 8 oktober 1991 heeft het college onder meer het gebied de Binnenstad aangewezen als gebied als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van de APV. Dit gebied wordt omsloten door: spoorlijn Tilburg - Utrecht - Dieze - Van der Weeghensingel - Pelssingel - rivier de Aa - Limietlaan - stadwal Zuid - rivier de Dommel - Koninklijke Marechaussee kazerne - Isabellalaan en Isabella Kazerne. Binnen dit gebied zijn bomen en/of bomengroepen waardevol verklaard. Voorts is in dit besluit opgenomen als beleidsregel dat een boom die is voorzien van het predicaat 'waardevol' niet gekapt zal worden. Om veiligheids-, economische of historische redenen kan daarvan worden afgeweken en alsnog een kapvergunning worden verleend.
2.2. Het college heeft in verband met het bouwplan voor het uitbreiden van het Noord-Brabants Museum, het renoveren van het waterstraatcomplex en het bouwen van het Stedelijk Museum en zes woningen de gevraagde kapvergunningen verleend.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college het belang dat is gediend bij het uitvoeren van het bouwplan, heeft kunnen laten prevaleren boven het belang dat is gediend bij het behoud van de bomen.
2.3. Het college heeft zijn standpunt dat de VVE en de stichting niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang ter zitting niet gehandhaafd.
2.4. De VVE en de stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat nu de bouwvergunning en vrijstelling niet in stand zijn gebleven en de kapvergunningen slechts zijn verleend vanwege het feit dat ter plaatse wordt gebouwd, laatstgenoemde vergunningen evenmin in stand kunnen blijven.
2.4.1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 november 2009 in zaken nrs. 09/2152, 09/2162 en 09/2175 de ingestelde beroepen van [wederpartijen sub 3], [2 personen] en de VVE gegrond verklaard, de besluiten van 15 (lees: 12) mei 2009, waarbij het college het besluit van 11 november 2008 tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning in bezwaar heeft gehandhaafd, vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. De vernietiging van de besluiten op bezwaar van 12 mei 2009 heeft niet tot gevolg dat de bij het besluit van 11 november 2008 verleende vrijstelling en bouwvergunning niet in stand zijn gebleven. Dit betoog faalt.
2.5. Voorts betogen de VVE en de stichting dat de rechtbank heeft miskend dat er een onjuiste en onvolledige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij voeren hiertoe aan dat uitgangspunt is dat geen kapvergunningen voor waardevolle bomen worden verleend. Volgens de VVE en stichting heeft het college niet gemotiveerd waarom het project van zodanig economisch belang is dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Tevens voeren zij aan dat het college de aangedragen alternatieven voor de kap nader had moeten onderzoeken.
2.5.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan het college bij gebreke van een expliciet toetsingskader in de APV bij de besluitvorming omtrent het al dan niet verlenen van een kapvergunning volstaan met het maken van een belangenafweging. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten aanzien van de bomen die als 'waardevol' worden aangemerkt, geldt dat op het college een verdergaande motiveringsplicht rust, waarbij het in ieder geval dient in te gaan op de vraag welke de economische redenen zijn op grond waarvan in redelijkheid kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat voor 'waardevolle' bomen geen kapvergunning wordt verleend. Het college stelt zich op het standpunt dat de unieke binnenstedelijke locatie de mogelijkheid biedt om het Stedelijk Museum zowel een fysieke als een bedrijfsmatige relatie te laten aangaan met het Noord-Brabants Museum en dat dit in economisch opzicht van grote waarde is. Volgens het college ontstaat door het bijeenbrengen van de musea op één locatie synergie tussen beide musea, hetgeen zowel in financieel opzicht als voor het museumbezoek aantrekkelijk is. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit voldoende onderbouwing is van de 'economische redenen', als bedoeld in de hierboven vermelde beleidsregel.
Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het gelet op de wijzigingen van het bouwplan tot behoud van een aantal waardevolle bomen in de museumtuin en de alternatieven die zijn beoordeeld om te trachten de paardenkastanje te behouden, voldoende gewicht heeft toegekend aan het belang dat is gediend met het behoud van enkele bomen binnen de museumtuin. Volgens het college is het bouwplan zodanig aangepast dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven. Het gebouw van het stedelijk museum is over de totale lengte minder diep geworden met een terugliggende kelderbak ter bescherming van de beuk en de tulpenboom en het bouwplan is ter hoogte van de esdoorn deels zwevend uitgevoerd, zodat deze boom op een goede manier kan worden behouden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college het belang van de museumtuin en de zich daarin bevindende bomen in de bouwplanontwikkeling heeft meegenomen.
Voorts heeft het college in de aangereikte alternatieven voor de kap van de paardenkastanje geen aanleiding tot weigering van de kapvergunning gevonden. Volgens het college kan door verwezenlijking van de alternatieven geen resultaat worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren, omdat de alternatieven zwaarwegende bezwaren met zich brengen en afbreuk doen aan het gebruik als volwaardig museum. Het college heeft de drie alternatieven die haar zijn aangereikt ter beoordeling voorgelegd aan Henket & partners architecten, de architect van de verbouwing van het Noord-Brabants Museum en de nieuwbouw van het Stedelijk Museum. Volgens Henket & partners architecten is het verplaatsen van de paardenkastanje technisch onmogelijk vanwege het grote gewicht van de boom en de beperkte manoeuvreerruimte. De twee andere alternatieven, de 'binnendoor variant' en de 'buitendoor variant' zijn volgens Henket & partners niet aanvaardbaar, omdat de expeditieroute in beide alternatieven twee extra bochten krijgt en hierdoor de expeditie niet goed kan verlopen. Tevens verliest het Noord-Brabants Museum bij toepassing van deze varianten zijn depotruimte, de kantoorruimte en gezamenlijke kantine en kan deze ruimte niet elders in het museum worden teruggevonden. Daarnaast moet de kelderbak van het Stedelijk Museum verder worden verkleind om de uitvoering van deze alternatieven mogelijk te maken, hetgeen niet acceptabel zou zijn, aldus Henket & partners architecten. De 'buitenom variant' is volgens Henket & partners architecten ruimtelijk en architectonisch niet acceptabel, omdat de route voor museumbezoekers zeer problematisch wordt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke alternatieven voor kap van de paardenkastanje en dat het college terecht heeft besloten dat deze alternatieven niet leiden tot een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaar.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het belang dat is gediend met het ongewijzigd uitvoeren van het bouwplan en de in verband daarmee te kappen bomen in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het belang dat is gediend met het behoud van de bomen. Het betoog faalt.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010