ECLI:NL:RVS:2010:BN8575

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909406/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H.G. Sevenster
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor windturbine op perceel in Westland

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor het oprichten en in werking hebben van een windturbine op een perceel in Westland. Het college van burgemeester en wethouders van Westland verleende op 27 oktober 2009 een vergunning op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 30 oktober 2009 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de vergunning in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat het college bij de beoordeling van het omgevingsgeluid onjuiste gegevens had gebruikt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 augustus 2010 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten, vertegenwoordigd door gemachtigden, en de vergunninghouder gehoord. Het college van burgemeester en wethouders van Westland was niet verschenen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de Parapluherziening nog niet in werking was getreden ten tijde van de vergunningverlening.

Echter, de Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar het geluidsaspect. Het deskundigenbericht wees uit dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid niet correct was vastgesteld en dat de geluidsbelasting van de windturbine niet juist was berekend. Hierdoor was de vergunning niet op de juiste gronden verleend. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

200909406/1/M1.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een windturbine op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 30 oktober 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden] zijn verschenen. Het college is met kennisgeving niet verschenen.
Ter zitting is voorts [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden besluit ziet op het oprichten en in werking hebben van een windturbine met een horizontale draaias op een hoogte van 10 meter en een rotordiameter van 4,6 meter. De windmolen wordt geplaatst op een afstand van 17 meter van de meest nabij gelegen woning ([locatie 2]). Nu deze afstand minder dan viermaal de ashoogte bedraagt, is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ingevolge artikel 3.13, aanhef en onder f, van dit Besluit, niet van toepassing, en is een vergunning vereist.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [appellanten] betogen dat de oprichting van de windturbine in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat op grond van de op 26 mei 2009 vastgestelde "Parapluherziening bestemmingsplannen Buitengebied Westland" volgens hen kleinschalige windturbines die milieuvergunningplichtig zijn, niet meer zijn toegestaan.
2.3.1. De Afdeling constateert dat de Parapluherziening weliswaar op 26 mei 2009 is vastgesteld, maar dat tegen dat besluit beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening wordt daardoor de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Dit laatste was ten tijde van het bestreden besluit van 27 oktober 2009 nog niet het geval. Dientengevolge was de Parapluherziening nog niet in werking getreden, zodat door de verlening van de vergunning geen strijd met het geldende bestemmingsplan is ontstaan. De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte bij het bepalen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid de Noordlandseweg heeft aangemerkt als een drukke verkeersweg. De achtergrondwaarde in de nacht is volgens hen ter plaatse van [locatie 3, 4 en 5] niet respectievelijk 52, 50 en 54 dB(A), zoals het college stelt, maar ten hoogste 33 dB(A). Bovendien heeft het college volgens hen ten onrechte het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij de woning [locatie 2] niet bij het besluit betrokken. Door de ligging achter andere woningen is het geluid vanwege de weg op die woning, juist waar de windturbine het meest nabij is, nog minder hoorbaar. De in het besluit opgenomen geluidgrenswaarde voor de windturbine van een windnormcurve, uitgaand van 40 dB(A) (WNC40) is volgens hen dan ook te hoog.
Voorts betogen zij dat de bronwaarde van de te plaatsen turbine niet bekend is, en het afgeleide bronvermogen van 76 dB(A) daarom niet de betrouwbaarheid van een gecertificeerde waarde heeft, zodat een veiligheidscorrectie is geboden.
2.4.1. Bij de beoordeling van het geluidsaspect heeft het college de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gehanteerd.
2.4.2. Volgens het deskundigenbericht is het referentieniveau ter plaatse van de woningen [locatie 3 en 5] niet representatief voor de woning [locatie 2], die naast de inrichting ligt. Volgens het deskundigenbericht zouden de zij- en achtergevel van [locatie 2] maatgevend dienen te zijn, omdat daar het geluid vanwege de windturbine direct op valt. Het deskundigenbericht onderschrijft de stelling van [appellanten] dat de geluidsbelasting vanwege de weg op die zij- en achtergevel aanzienlijk lager is dan op de plaatsen waar het college het referentieniveau heeft berekend. Voorts onderschrijft het deskundigenbericht de stelling van [appellanten] dat de intensiteit van het wegverkeer ten tijde van het bestreden besluit niet meer overeenkwam met de aantallen (op basis van gegevens uit 2006) waar het college van uit is gegaan. Die intensiteit bedroeg in de nacht minder dan 500 bewegingen per uur. Volgens paragraaf 3.5 van de Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01, waarnaar in hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt verwezen, mag daarom bij de berekening van het gemiddeld geluidniveau (Laeq) niet worden uitgegaan van het wegverkeer, zoals het college heeft gedaan, maar van het gemeten L95. Indicatief is op een andere locatie 33 dB(A) gemeten, aldus het deskundigenbericht.
Voorts is volgens het deskundigenbericht voor de berekening van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van de geluidsbelasting vanwege de windturbine op de gevel van [locatie 2] een verkeerde formule gebruikt. Toepassing van de juiste formule zou een geluidsbelasting geven die bij een windsnelheid van 8 meter per seconde 1,8 dB(A) hoger ligt dan het college heeft berekend, namelijk 41,2 dB(A).
2.4.3. Het college heeft de in overweging 2.4.2 weergegeven conclusies van het deskundigenbericht niet bestreden. De Afdeling ziet ook overigens geen aanleiding het deskundigenbericht onjuist te achten. Het college heeft in de brief van 26 augustus 2010 aan de Afdeling erkend dat het referentieniveau op grond van verouderde verkeersgegevens is berekend en dat ten onrechte het referentieniveau aan de achter- en zijgevel van [locatie 2] niet is bepaald.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende onderzoek omtrent de relevante feiten heeft verricht, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. Nu het geluidsaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de vergunning verleend kon worden, dient het besluit van 27 oktober 2009 in zijn geheel vernietigd te worden. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 27 oktober 2009;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 269,40 (zegge: tweehonderdnegenenzestig euro en veertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
539.