ECLI:NL:RVS:2010:BN8574

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907047/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Kom Sprundel' door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kom Sprundel' door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 14 juli 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Rucphen op 6 november 2008 was vastgesteld. Appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij betogen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden (M)' onterecht is, omdat het bestemmingsvlak is vergroot en een voorziene groenstrook is komen te vervallen, wat de afstand tot hun woning verkleint. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 27 augustus 2010 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat en een deskundige. De raad van de gemeente was vertegenwoordigd door een ambtenaar.

De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten geen zienswijze tegen het ontwerpplan hebben ingediend, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk is voor het gedeelte dat betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden (M)'. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de goedkeuring van het plan in twijfel trekken. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 september 2010.

Uitspraak

200907047/1/R3.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009, kenmerk 1482974, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rucphen bij besluit van 6 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan
"Kom Sprundel".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 9 september 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en ir. J.J.A.M. Dingenouts, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. [appellanten], wonend aan de [locatie 1], richten zich in beroep tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden (M)", voor zover deze bestemming is toegekend aan het perceel [locatie 2]. Zij betogen dat ten opzichte van het ontwerpplan het bestemmingsvlak is vergroot waarbij een voorziene groenstrook is komen te vervallen en de afstand tot hun woning is verkleind. Tevens stellen zij dat voor [locatie 2] in afwijking van het ontwerpplan in artikel 6, vijfde lid, van de planvoorschriften een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Vast staat dat [appellanten] in zoverre geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. Voorts is het plan in zoverre niet gewijzigd vastgesteld. Weliswaar hebben [appellanten] ter zitting betoogd dat de raad hen in het kader van de vaststelling van het plan verkeerd heeft voorgelicht, omdat hun in plaats van het ontwerpplan het voorontwerpplan zou zijn overhandigd bij de inzage, maar dit hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft verklaard dat in dit kader uitsluitend de ontwerpplankaart in het gemeentehuis ter inzage heeft gelegen en niet tevens het voorontwerp van het plan.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellanten] voor het overige
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan betreft een actualisering van bestaande plannen voor de kern Sprundel. Tevens voorziet het plan in de nieuwe woningbouwlocatie Vissenberg II, gelegen aan de zuidzijde van Sprundel.
2.4. [appellanten] betogen dat de wijze waarop het college de ingebrachte bedenkingen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Zij voeren hiertoe aan dat het college ten onrechte niet is ingegaan op het door [appellanten] gestelde grote verschil wat betreft ruimtelijke invulling tussen het vorige plan en het voorliggende plan.
2.4.1. De Afdeling stelt voorop dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de bedenkingen van [appellanten] afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.
Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college op pagina 5, onder c, van het bestreden besluit zich op het standpunt heeft gesteld dat het bij toetsing van bestemmingsplannen rekening houdt met de door de raad gemaakte keuzes, omdat de raad bevoegd is om de inhoud van het plan vast te stellen.
2.5. [appellanten] betogen dat ondanks toezeggingen daartoe, ten onrechte nooit de gelegenheid is geboden voor inspraak.
2.5.1. Het college heeft geen aanleiding gezien om deze reden goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.5.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het voorontwerpplan van het bestemmingsplan vanaf 29 november 2006 gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen en dat hierbij gelegenheid voor inspraak is geboden. Het betoog van [appellanten] mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.6. [appellanten] betogen dat tijdens de bestemmingsplanprocedure onvoldoende en daarnaast verkeerde informatie over het plan aan hen is verschaft. Zij voeren hiertoe aan dat de ontsluiting van het plangebied en daarmee de verkeersafwikkeling onduidelijk is. De invulling van het plangebied is evenmin helder uitgewerkt. Verder staat het plan in de plantoelichting ten onrechte omschreven als met name conserverend van aard, nu uit het plan diverse ruimtelijke ontwikkelingen voortvloeien.
Tot slot wijzen [appellanten] op een door hen ontvangen brief van 10 september 2009 die is ondertekend door de fractievoorzitters van de PvdA van Rucphen onderscheidenlijk Leefbaar Rucphen. Hieruit blijkt dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, aldus [appellanten].
2.6.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat geen sprake is geweest van het verschaffen van onvoldoende of verkeerde informatie tijdens de bestemmingsplanprocedure.
2.6.2. Door de raad is verklaard dat tussen de woning [locatie 1] en de sociaal culturele accommodatie Vissenberg aan de [locatie 2] een fiets- en voetpad zal worden aangelegd. Dit weggedeelte zal niet toegankelijk zijn voor doorgaand autoverkeer, behalve voor hulpdiensten. Op deze manier wordt ook voorkomen dat sluipverkeer van de Rucphensebaan naar de Vorenseindseweg en omgekeerd van de Vissenberg gebruik maakt.
Uit de plantoelichting volgt dat de Rucphensebaan en de Vorenseindseweg een ontsluitingsfunctie ten behoeve van het plangebied hebben. De overige straten in dit deel van het plangebied hebben een woon- en verblijfsfunctie en zijn ingericht als 30-kilometerzone. Voorts is in paragraaf 4 van de plantoelichting de visie op het plangebied uiteengezet, waarbij wordt ingegaan op de invulling van het plangebied, waarvan de exacte bestemmingen zijn weergegeven op de plankaart. Van onvoldoende duidelijkheid betreffende hetgeen het plan mogelijk maakt, is dan ook geen sprake. Verder volgt uit de plantoelichting dat het plan grotendeels een conserverend karakter heeft. De Afdeling overweegt in dit kader dat, behalve dat het plan niet geheel conserverend van aard is, de plantoelichting in tegenstelling tot de planvoorschriften en de plankaart niet bindend is, en hieraan geen juridische betekenis toekomt.
Wat betreft bedoelde brief overweegt de Afdeling dat deze een weergave behelst van de notulen van raads- en commissievergaderingen waarin het bestemmingsplan aan de orde is geweest. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het plan niet op de voorgeschreven wijze, dan wel onzorgvuldig, is vastgesteld en goedgekeurd door de raad onderscheidenlijk het college.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is geweest van het verschaffen van onvoldoende en verkeerde informatie tijdens de bestemmingsplanprocedure.
2.7. [appellanten] richten zich in beroep in het bijzonder tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding 'vrijstaand (v)', voor zover aan de achterzijde van hun perceel wordt voorzien in de bouw van vier woningen.
[appellanten] betogen dat de plankaart onjuist is ingetekend. Zij stellen dat op de plankaart geen rekening is gehouden met een door hen aangekochte strook grond van 4 meter breed. Als gevolg hiervan zijn de voorziene woningen aan de achterzijde van hun perceel te dicht bij hun achtertuin ingetekend.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de recent gewijzigde eigendomssituatie niet is weergegeven op de plankaart, maar dat aan de kadastrale lijnen op de plankaart van het plan geen betekenis toekomt. Weliswaar is de weergave van de kadastrale gegevens op de plankaart onjuist, maar er wordt geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [appellanten].
2.7.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het betoog van [appellanten] met betrekking tot de onjuist ingetekende plankaart betrekking heeft op de gewijzigde kadastrale ondergrond in het plangebied. De Afdeling overweegt dat met betrekking tot de planologische regeling van de betrokken gronden het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de kadastrale ondergrond geen betekenis toekomt.
2.7.3. [appellanten] betogen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast. Zij voeren hiertoe aan dat het open weiland achter hun perceel ingevolge het plan plaats moet maken voor woningbouw op slechts 2 meter van hun perceelsgrens. Bovendien hebben [appellanten] twee grote ceders moeten verwijderen. Deze problemen hadden kunnen worden voorkomen, nu de bestemming "Woondoeleinden (W)" ook de aanleg van een groenstrook mogelijk maakt. Op deze wijze had extra afstand tussen de woning van [appellanten] en de voorziene woningen kunnen worden gecreëerd.
2.7.4. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellanten] niet onevenredig wordt aangetast.
2.7.5. Uit de plantoelichting volgt, voor zover hier van belang, dat de bestaande ruimtelijke structuur van de woongebieden zal worden gerespecteerd en zal worden vastgelegd in het plan. Bestaande rooilijnen worden als uitgangspunt genomen voor de bouwmogelijkheden. Waar de ruimtelijke structuur het toelaat, kan de nieuwbouw van enkele woningen in het kader van inbreidingslocaties voor woningbouw tot de mogelijkheden behoren. Voorts staat vast dat [appellanten] op grond van het vorige plan weliswaar uitzicht hadden op een weiland, maar dat hun woning in bebouwd gebied ligt. Daarnaast is ter zitting komen vast te staan dat de afstand van de achtergevel van de woning van [appellanten] tot het bebouwingsvlak van de nieuwe woning direct achter hun woning 20 meter bedraagt.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellanten] niet onevenredig wordt aangetast.
2.7.6. Tot slot betogen [appellanten] dat zij vrezen voor waardedaling van hun woning als gevolg van het plan.
2.7.7. Het college heeft geen aanleiding gezien hierom goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7.8. Wat de eventueel nadelige invloed van de bestreden plandelen op de waarde van de woning van [appellanten] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van de bestreden plandelen aan de orde zijn.
2.8. Met betrekking tot de gronden die [appellanten] in hun beroepschrift niet expliciet hebben vermeld, maar alleen door middel van een verwijzing naar de zienswijze en bedenkingen in het beroepschrift hebben herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat zij geen redenen hebben aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover bestreden, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden (M)" dat ziet op het perceel [locatie 2] en artikel 6, vijfde lid, van de planvoorschriften;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
177-605.