ECLI:NL:RVS:2010:BN8572

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002821/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag aan taxichauffeur na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de minister van Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. De minister had op 18 februari 2009 de afgifte van de VOG geweigerd, omdat [appellant] in het verleden was veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, waaronder ontucht met minderjarigen. De rechtbank Zutphen had eerder de weigering van de minister bevestigd, en [appellant] ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad van State overwoog dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG de relevante wetgeving en beleidsregels correct had toegepast. Volgens artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) kan de afgifte van een VOG worden geweigerd indien er justitiële gegevens zijn die een risico voor de samenleving vormen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister op basis van de justitiële documentatie van [appellant] tot de conclusie kon komen dat er een risico bestond, vooral gezien de aard van de veroordelingen en de functie van taxichauffeur, waarbij [appellant] verantwoordelijk zou zijn voor de veiligheid van anderen, waaronder mogelijk minderjarigen.

De Raad van State bevestigde dat de minister de gehele justitiële documentatie had moeten bekijken, zonder tijdsbeperking, gezien de aard van de delicten. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de strafbare feiten waren gepleegd niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de weigering van de VOG niet evident disproportioneel was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat de minister op goede gronden had gehandeld en dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van [appellant].

Uitspraak

201002821/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2010 in zaak nr. 09/819 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2009 heeft de minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] geweigerd.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, voor zover thans van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast die over een geldige chauffeurspas beschikt.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover thans van belang, bij de aanvraag voor de chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende VOG overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg overgelegd.
2.1.1. Bij het beoordelen van aanvragen om een VOG geeft de minister toepassing aan de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van de minister van 1 april 2008 (Stcrt. 2008, 119).
Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld. Van de termijn van vier jaren wordt afgeweken, wanneer het justitiële gegevens over zeden betreft, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van deze delicten wordt de gehele justitiële documentatie van de aanvrager zonder enige tijdsbeperking bekeken.
Volgens paragraaf 3.2 betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is volgens de paragraaf gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd. Ten aanzien van een VOG voor een functie, waarbij sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en justitiële gegevens betreffende delicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, zijn aangetroffen, geldt dat in beginsel wordt geacht aan het objectieve criterium te zijn voldaan. Volgens paragraaf 3.2.4 gaat de minister onder meer uit van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, indien de aanvrager in de twintig jaren, voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een zedendelict, eenmaal is veroordeeld tot een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering. Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen die zien op functies waarbij sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en voorts justitiële gegevens zijn aangetroffen over delicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, en aanvragen die hier geen betrekking op hebben. Volgens paragraaf 3.3.3 bestaat bij zedendelicten slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG, wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van een VOG, hanteert de minister een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen die zijn neergelegd in een bijlage bij de beleidsregels. Volgens het specifieke screeningsprofiel "taxibranche; taxichauffeur" is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs, werkzaam op schoolbusjes en het vervoer van gehandicapten, zijn ook belast met de zorg voor minderjarigen en/of de zorg voor personen die in een afhankelijkheidsituatie verkeren. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij er sprake is van een al dan niet tijdelijke afhankelijkheid. Chauffeurs in het taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico’s in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Voorbeelden hiervan zijn dronken achter het stuur zitten en agressief rijgedrag. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik, afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag om afgifte van een chauffeurspas door de Inspectie Verkeer en Waterstaat ter uitoefening van een functie als taxichauffeur.
2.3. De minister heeft aan het besluit van 21 april 2009 ten grondslag gelegd dat [appellant] op 18 februari 1995 onherroepelijk is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens ontucht met een persoon beneden de twaalf jaar, meermalen gepleegd en twee gevallen van ontucht met een persoon tussen de twaalf en zestien jaar, meermalen gepleegd. Daarnaast is uit de justitiële documentatie gebleken dat [appellant] in 1994 en 1999 met justitie in aanraking is gekomen wegens mishandeling en rijden onder invloed en hiervoor is veroordeeld tot geldboetes, een voorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid. De minister heeft opgemerkt dat [appellant] in de functie van taxichauffeur belast kan worden met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van personen, waaronder minderjarigen. Daarbij krijgt [appellant] tevens te maken met één op één relaties, waarbij sprake is van tijdelijke afhankelijkheid. Gelet op het feit dat [appellant] is veroordeeld wegens een zedendelict kan er volgens de minister gevaar optreden voor de veiligheid of de gezondheid van personen.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat is voldaan aan het objectieve criterium als genoemd in artikel 35 van de Wjsg, zoals dat is uitgewerkt in de beleidsregels. Daarbij merkt de rechtbank op dat het betoog van [appellant] dat hij in zijn werk enkel ouderen en gehandicapten vervoert niet tot een ander oordeel leidt. Het screeningsprofiel "taxibranche, taxichauffeur" is toegespitst op de functie van taxichauffeur in het algemeen, derhalve ook op het vervoer van minderjarigen. Volgens de rechtbank kan [appellant] met het verkrijgen van een chauffeurspas bij elk willekeurig taxibedrijf gaan werken en kan hij alsdan belast worden met het vervoeren van anderen dan ouderen en gehandicapten. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de terugkijktermijn bij zedendelicten afwijkt in die zin, dat de gehele justitiële documentatie zonder enige tijdsbeperking wordt bekeken. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in paragraaf 3.2.4 van de beleidsregels heeft de minister volgens de rechtbank terecht geoordeeld dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Daarbij zijn de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan niet relevant, omdat de minister ervan uit mag gaan dat deze reeds door de strafrechter in de straftoemeting zijn verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de weigering om aan [appellant] een VOG te verstrekken niet evident disproportioneel. Dat [appellant] zijn baan zal verliezen en, naar hij stelt, enkel geschikt is om als taxichauffeur te werken, kunnen volgens de rechtbank niet aangemerkt worden als bijzondere omstandigheden op grond waarvan de VOG niettemin had moeten worden verstrekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de beleidsregels ten aanzien van zedendelicten en een functie met een afhankelijkheidsrelatie slechts zeer beperkte ruimte bieden om een VOG te verstrekken.
De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Het hoger beroep betreft een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen bij de rechtbank is aangevoerd. De rechtbank heeft de aangevoerde argumenten terecht en op goede gronden verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
280-637.