201001726/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2010 in zaak nr. 08/5119 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 9 januari 2008 heeft de minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] geweigerd.
Bij besluit van 14 november 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg), is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.1.1. Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG hanteerde de minister ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 (Stcrt. 2008, nr. 119; hierna: de beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt een VOG zonder meer afgegeven, indien de aanvrager in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn, die in beginsel vier jaren bedraagt, niet in de justitiële documentatie voorkomt. Worden binnen de terugkijktermijn justitiële gegevens aangetroffen, dan beoordeelt het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag.
Komt een aanvrager wel voor in de justitiële documentatie, dan wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2 betreft het op artikel 35 van de Wjsg gebaseerde objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het betreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium afgegeven.
Volgens paragraaf 3.3.2 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van een VOG, hanteert de minister een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen die zijn neergelegd in een bijlage bij de beleidsregels. Volgens het specifieke screeningsprofiel "taxibranche; taxichauffeur" is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs, werkzaam op schoolbusjes en het vervoer van gehandicapten, zijn ook belast met de zorg voor minderjarigen en/of de zorg voor personen die in een afhankelijkheidsituatie verkeren. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij er sprake is van een al dan niet tijdelijke afhankelijkheid. Chauffeurs in het taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico’s in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Voorbeelden hiervan zijn dronken achter het stuur zitten en agressief rijgedrag. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik, afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de functie van chauffeur bij Connexxion Taxi Service.
2.3. De minister heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] op 2 augustus 2005 is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegens belaging en op 3 augustus 2004 tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk wegens belaging en bedreiging. Volgens de minister vormen deze feiten, indien herhaald in de uitoefening van de door [appellant] beoogde functie, een risico voor het welzijn en de veiligheid van personen. De minister heeft vastgesteld dat de strafbare feiten, mede gelet op de wijze van afdoening, in samenhang bezien, voldoende zwaarwegend zijn om de afgifte van de VOG te weigeren.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de ernst, de duur en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden niet in acht heeft genomen. Hij voert aan dat de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld niets te maken hebben met de aanvraag van een VOG. Hij stelt voorts dat hij onevenredig hard wordt getroffen door de weigering van een VOG, omdat hem geen perspectief wordt geboden om als taxichauffeur werkzaam te zijn. De rechtbank had volgens [appellant] bij de beoordeling van het beroep rekening dienen te houden met zijn belang, dat volgens hem zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de delicten die door de minister aan de weigering ten grondslag zijn gelegd, gelet op het toepasselijke screeningsprofiel relevant zijn en, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg staan. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de belangenafweging op grond van het subjectieve criterium, gelet op de wijze van afdoening en het korte tijdsverloop, een groter gewicht moet worden toegekend aan het risico voor de samenleving, dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister in de door [appellant] gestelde onevenredige gevolgen van de weigering van de VOG geen grond heeft hoeven te vinden om niettemin tot afgifte van een VOG over te gaan. Dat [appellant] geen perspectief wordt geboden om als taxichauffeur werkzaam te zijn kan niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, nu dit inherent is aan de weigering van de afgifte van de VOG en als zodanig moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de beleidsregels. Ten slotte heeft de rechtbank hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zich hebben voorgedaan terecht niet relevant geacht, omdat de minister hierover geen zelfstandige afweging hoefde te maken, maar diende uit te gaan van de beschikbare justitiële gegevens. De minister mag ervan uitgaan dat de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG diende te worden geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.