ECLI:NL:RVS:2010:BN8564

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000969/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2009, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Weert had op 29 mei 2009 een verzoek van [appellant] om inzage in documenten betreffende het Project Weerter Geschiedschrijving afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een besluit op bezwaar van 21 juli 2009. De rechtbank oordeelde dat er geen gebreken waren in de mandaatverlening aan mr. P.J.W.M. Theunissen, die het besluit had genomen, en dat [appellant] niet in zijn belangen was geschaad.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat het besluit van 29 mei 2009 onbevoegdelijk is genomen en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde gegevens niet achterwege heeft kunnen laten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 augustus 2010 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet heeft kunnen oordelen over de weigering van het college om bepaalde documenten openbaar te maken, omdat de rechtbank geen kennis heeft genomen van deze documenten. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. Het college moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling.

De Afdeling oordeelt verder dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt en dat de locatiekeuze voor terinzagelegging niet redelijk was. De Afdeling veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201000969/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2009 in zaak nr. 09/1141 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft mr. P.J.W.M. Theunissen krachtens mandaat van het college een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2010, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.W.M. Theunissen, advocaat te Roermond, en J.P.M. Stribos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder b, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2.2. [appellant] heeft het college verzocht om hem inzage te verlenen in alle stukken betreffende het Project Weerter Geschiedschrijving (hierna: het PWG) van 1 december 2008 tot circa 1 mei 2009, daarbij inbegrepen de correspondentie met en de declaratie van de door het college ingeschakelde externe jurist, mr. P.J.W.M. Theunissen.
2.3. Bij besluit op bezwaar van 21 juli 2009 heeft het college de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, waarbij het college het bezwaar heeft beoordeeld als een verzoek om inzage in de gevraagde stukken over de eerste twee kwartalen van 2009. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat in de genoemde periode in het kader van het PWG geen documenten zijn uitgewisseld, die vallen onder de reikwijdte van de Wob. Er zijn slechts gegevens per e-mail uitgewisseld over praktische zaken, waarvan openbaarmaking achterwege kan blijven. Ditzelfde geldt volgens het college voor het in mandaat door het hoofd van de afdeling Onderwijs, Sport, Cultuur en Archief aan de auteur drs. J.C.G.W. Coenen van het Bureau voor Regionaal Historisch Onderzoek te Maasbracht gerichte schriftelijke verzoek, waarin deze wordt gevraagd naar zijn standpunt met betrekking tot het ter inzage geven van het conceptmanuscript aan [appellant]. Dit verzoek ziet niet op een bestuurlijke aangelegenheid, het beleid van het college dan wel de voorbereiding of de uitvoering daarvan. Openbaarmaking van het conceptmanuscript betreffende deel 2 van de Weerter Geschiedenis van Coenen kan eveneens achterwege blijven, nu dit verzoek evenmin ziet op een bestuurlijke aangelegenheid, het beleid van het college dan wel de voorbereiding of de uitvoering daarvan, aldus het college. De correspondentie met Theunissen betreft voornamelijk het in afschrift toezenden van correspondentie met [appellant] en van processtukken. Voor het overige betreft het overleg en informatief voorbereidend werk voor de in mandaat namens het college door Theunissen te nemen besluiten. Voor zover deze documenten vallen onder de Wob wordt openbaarmaking daarvan geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob. Het college heeft ten aanzien van een aantal documenten van na de genoemde periode gesteld dat deze openbaar kunnen worden gemaakt, te weten de op 3 juni 2009 ontvangen declaratie van Theunissen, financiële stukken betrekking hebbend op het eerste en tweede kwartaal van 2009 en een overzicht van het totaal aantal voorinschrijvingen voor deel 2 en bestellingen van losse foto's hieruit. Het college heeft als locatie voor de terinzagelegging het kantoor van Theunissen te Roermond aangewezen.
2.4. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat voor zover er een gebrek was in de mandaatverlening dit bij het bij haar bestreden besluit is hersteld doordat het bestuursorgaan zelf op het bezwaar heeft beslist. Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [appellant] op enigerlei wijze onkundig is geweest van de status van het besluit van 29 mei 2009 dan wel dat hij anderszins in zijn belangen is geschaad.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 29 mei 2009 onbevoegdelijk is genomen. Hij voert daartoe aan dat aan Theunissen ten tijde van het besluit van 29 mei 2009 geen mandaat was verleend en dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening aan Theunissen verzet. Voorts is het mandaat te ruim omschreven, zodat de omvang van het mandaat niet helder is, aldus [appellant]. Ook is het besluit van 29 mei 2009 niet op de voorgeschreven wijze ondertekend, ontbreekt een rechtsmiddelenclausule en is het niet gedrukt op gemeentepapier.
De rechtbank is er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat hij door deze wijze van besluitvorming niet in zijn belangen is geschaad. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij het door hem betaalde griffierecht in het kader van zijn verzoek om een voorlopige voorziening hangende zijn bezwaar tegen de weigering van het college een besluit te nemen, niet vergoed heeft gekregen. Hij verzoekt om terugbetaling van dit griffierecht.
2.5.1. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Voor zover Theunissen niet bevoegd was het besluit van 29 mei 2009 te nemen, is dit gebrek hersteld bij het besluit op bezwaar van 21 juli 2009 dat is genomen door het college als het bevoegde bestuursorgaan. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.
Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet op enigerlei wijze onkundig is geweest van de reikwijdte van het besluit van 29 mei 2009 en dat hij evenmin anderszins in zijn belangen is geschaad. Aangezien het hoger beroep zich richt tegen de aangevallen uitspraak en tegen een beslissing van de voorzieningenrechter geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, dient de door [appellant] aangevoerde grond over vergoeding van het griffierecht in dat kader buiten beschouwing te worden gelaten.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college openbaarmaking van de gevraagde gegevens niet achterwege heeft kunnen laten.
2.6.1. In het procesdossier van de rechtbank dat aan de Afdeling is gezonden bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de door het college geweigerde documenten aan de rechtbank zijn overgelegd. Evenmin bevinden zich in dat procesdossier stukken waaruit blijkt dat de rechtbank [appellant] heeft verzocht om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb of dat [appellant] deze toestemming heeft verleend. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college gesteld dat de rechtbank niet om overlegging van de door het college geweigerde stukken heeft verzocht. Aldus heeft de rechtbank haar oordeel niet gebaseerd op kennisname van de geweigerde stukken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 4 mei 2005 in zaak nr.
200404773/1) dient de rechter, binnen het kader van de in artikel 8:29 van de Awb neergelegde procedure, waarbij alleen de rechter kennis neemt van de geweigerde documenten of delen daarvan, te beoordelen of met betrekking tot die documenten tot een juist besluit inzake de openbaarmaking is gekomen. Deze beoordeling kan niet plaatsvinden indien de rechter, zoals in dit geval, geen kennis heeft genomen van de geweigerde stukken. Het oordeel van de rechtbank, dat het college openbaarmaking van de geweigerde stukken in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten, is dan ook onbegrijpelijk.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [appellant] in beroep aangevoerde gronden beoordelen, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.8. [appellant] betoogt dat het college openbaarmaking van de gevraagde gegevens in redelijkheid niet achterwege heeft kunnen laten. Hij voert daartoe aan dat het conceptmanuscript voorzien van aantekeningen en commentaar betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob en dat, nu de conceptuele fase is afgesloten, niets aan openbaarmaking daarvan in de weg staat. Voorts voert [appellant] aan dat de per e-mail uitgewisselde gegevens over praktische zaken met betrekking tot het PWG eveneens betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.
Hij stelt recht te hebben op inzage in de e-mailberichten over de periode van 1 december 2008 tot 1 juli 2009. Dit geldt eveneens voor de brief van het hoofd van de afdeling Onderwijs, Sport, Cultuur en Archief aan Coenen. Verder stelt [appellant] dat openbaarmaking van de correspondentie tussen Theunissen en het college ten onrechte is geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob. Het college heeft openbaarmaking daarvan, voor zover het geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn, ten onrechte achterwege gelaten, aldus [appellant].
2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak nr.
200701417/1) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomst van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college gesteld dat, daargelaten zijn standpunt dat het conceptmanuscript voorzien van aantekeningen en commentaar in elk geval niet ziet op een bestuurlijke aangelegenheid, dit conceptmanuscript naar de auteur is teruggestuurd en dat aldus ten tijde van het informatieverzoek van [appellant] geen exemplaar daarvan bij hem berustte. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding hieraan te twijfelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een versie van het conceptmanuscript voorzien van aantekeningen en commentaar bij het college berustte. Het college heeft het verzoek reeds hierom in zoverre terecht afgewezen. Het betoog faalt dan ook in zoverre.
2.8.2. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de stukken over praktische aangelegenheden en de zakelijke correspondentie over het PWG in de periode van 1 december 2008 tot 1 juni 2009, alsmede van de brief van het hoofd van de afdeling Onderwijs, Sport, Cultuur en Archief aan Coenen, overweegt de Afdeling dat deze documenten betrekking hebben op de door [appellant] bij zijn verzoek vermelde gestelde bestuurlijke aangelegenheid, het PWG. De weigering gegevens uit bovenstaande documenten openbaar te maken is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. Het betoog slaagt in zoverre.
2.8.3. De Afdeling is verder van oordeel dat de weigering van het college de correspondentie tussen Theunissen en het college in het geheel openbaar te maken eveneens ondeugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft nagelaten te kennen te geven welke documenten over de periode van 1 december 2008 tot 1 juni 2009 in dat kader bij hem berusten en in hoeverre deze documenten onder de reikwijdte van de Wob vallen. Reeds hierom slaagt het betoog ook in zoverre. Per document of onderdeel daarvan dient het college te beoordelen of de door hem in het besluit op bezwaar ingeroepen weigeringsgrond, in dit geval artikel 11 van de Wob, daarop van toepassing is.
2.9. Tot slot betoogt [appellant] dat de locatiekeuze van de terinzagelegging op het kantoor van Theunissen te Roermond niet redelijk is. Volgens [appellant] bestaat geen grond voor het oordeel dat terinzagelegging in het gemeentehuis te Weert redelijkerwijs niet van het college gevergd kan worden.
2.9.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat zonder nadere motivering geen grond voor het oordeel dat, zoals het college ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, de vertroebelde verhouding tussen [appellant] en het college ertoe leidt dat de openbaar te maken informatie niet op het gemeentehuis ter inzage kan worden gelegd. Het besluit op bezwaar van 21 juli 2009 is ook in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd. Het betoog slaagt.
2.10. Het beroep is gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de stukken over praktische aangelegenheden en zakelijke correspondentie over het PWG in de periode van 1 december 2008 tot 1 juni 2009, de brief van het hoofd van de afdeling Onderwijs, Sport, Cultuur en Archief aan Coenen, de correspondentie tussen Theunissen en het college in de periode van 1 december 2008 tot 1 juni 2009 en de locatiekeuze van de terinzagelegging. Het besluit op bezwaar van 21 juli 2009 dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het college dient in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2009 in zaak nr. 09/1141;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de praktische en zakelijke correspondentie over het Project Weerter Geschiedschrijving in de periode van
1 december 2008 tot 1 juni 2009, de brief van het hoofd van de afdeling Onderwijs, Sport, Cultuur en Archief aan Coenen, de correspondentie tussen Theunissen en het college in de periode van 1 december 2008 tot 1 juni 2009 en de locatiekeuze van de terinzagelegging;
IV. vernietigt het in geschil zijnde besluit van 21 juli 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Weert, kenmerk 019286,020636 in zoverre;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,44 (zegge: vijfenvijftig euro en vierenveertig eurocent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Weert aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
419-597.