ECLI:NL:RVS:2010:BN8555

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001929/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring woningtoewijzing op medische gronden

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De appellant, die longproblemen heeft, verzocht om een urgentieverklaring omdat hij behoefte had aan een gelijkvloerse woning. Het college heeft de aanvraag op 6 mei 2008 afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank Utrecht bevestigd in een uitspraak van 11 januari 2010. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing op goede gronden berustte, en dat er geen medische noodzaak was voor de urgentieverklaring, gebaseerd op het advies van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD).

De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing van zijn aanvraag gerechtvaardigd was. Hij voerde aan dat de verklaring van zijn behandelend longarts aantoont dat er wel degelijk een medische noodzaak was voor de urgentieverklaring. De Raad van State heeft de zaak op 20 september 2010 behandeld en geconcludeerd dat het advies van de GGD-arts zorgvuldig was en goed gemotiveerd. De Raad van State oordeelde dat de appellant in staat was om meer dan 200 meter te lopen en twee verdiepingen trap te lopen, wat in lijn was met het advies van de GGD-arts.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring werd derhalve bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 september 2010.

Uitspraak

201001929/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 januari 2010 in zaak nr. 09/380 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2010, verzonden op 13 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, na doorzending door de Centrale Raad van Beroep bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Kevelam-Groen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.6.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Amersfoort 2007 kan een woningzoekende, indien hij dringend behoefte heeft aan een (andere) woonruimte, aan burgemeester en wethouders verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken, mits er sprake is van een dusdanige noodsituatie van de woningzoekende dat - in afwijking van de reguliere wachttijd - een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 2.6.3, aanhef en onder 3, aanhef en onder a, kan aanleiding voor verlening van een urgentieverklaring bestaan in geval van een medische indicatie. Van een medische indicatie is sprake indien, op advies van een door burgemeester en wethouders in te schakelen onafhankelijk medisch adviesorgaan, is vastgesteld dat - in afwijking van de reguliere wachttijd - een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem uit medisch oogpunt noodzakelijk is, waarbij een relatie dient te bestaan tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid bestaat om het woonruimteprobleem op te lossen.
2.2. [appellant] heeft op medische gronden een urgentieverklaring aangevraagd. Hij heeft daarbij verklaard behoefte te hebben aan een gelijkvloerse woning, aangezien hij als gevolg van longproblemen moeite heeft met traplopen.
2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 mei 2008 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er uit medisch oogpunt geen noodzaak is voor een urgentieverklaring. Daarbij heeft het zich gebaseerd op het advies van een arts van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Eemland (thans: Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Midden-Nederland; hierna: GGD).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring op goede gronden berust. Hij wijst op de verklaring van zijn behandelend longarts, die hij in beroep heeft overgelegd. [appellant] stelt dat uit deze verklaring blijkt dat er een medische noodzaak is om hem een urgentieverklaring te verlenen. Hij verzoekt de Afdeling een onafhankelijke deskundige te benoemen om de juistheid van deze stelling te onderzoeken.
2.4.1. Bij brieven van 24 april en 3 november 2008 heeft de GGD-arts het college negatief geadviseerd omtrent de aanvraag van [appellant]. Volgens deze brieven is dit advies gebaseerd op een spreekuurcontact, waarbij de GGD-arts [appellant] heeft onderzocht, alsmede op door de GGD-arts opgevraagde informatie van de behandelend longarts en de behandelend internist. In de tweede brief is vermeld dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat [appellant] bij rustig lopen niet kortademig wordt en als regel meer dan 200 meter kan lopen, en dat uit de informatie van de longarts blijkt dat de longfunctie voldoende is om rustig trap te lopen. In deze brief wordt voorts gesteld dat de informatie van de internist met betrekking tot de inspanningstolerantie daar niets aan toevoegt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het advies van de GGD-arts zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Uit de door [appellant] overgelegde verklaring volgt dat zijn behandelend longarts hem na het uitbrengen van dit advies een looptest heeft laten ondergaan, waarbij hij 480 meter heeft gehaald, en hem tevens twintig traptreden heeft laten lopen. Bij deze testen liep de hartslag op van 90 tot 120, onderscheidenlijk 121 slagen per minuut en ervoer [appellant] de inspanning als zeer zwaar. Zoals de GGD-arts bij brief van 13 mei 2009 heeft toegelicht, bevestigen deze bevindingen de conclusies van het onderzoek bij de GGD. [appellant] is bij het onderzoek door de longarts in staat gebleken om veilig meer dan 200 meter aaneen te lopen en twee verdiepingen trap te lopen. Volgens de GGD-arts dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat de geconstateerde verhoging van de hartslag matig is en dat bij een persoon met de leeftijd van [appellant] de hartslag veilig kan oplopen tot boven de 140 slagen per minuut.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de longarts geen afbreuk doet aan het advies van de GGD-arts. In hoger beroep is niets gesteld dat deze conclusie zou kunnen aantasten. Het college heeft zich op basis van het advies op het standpunt mogen stellen dat geen medische noodzaak bestaat om aan [appellant] een urgentieverklaring te verlenen. De Afdeling ziet geen aanleiding om nader onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijke deskundige; temeer niet nu ook de longarts heeft verklaard een nieuw onderzoek niet nodig te vinden. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het college tot verlening van een urgentieverklaring hadden moeten nopen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de afwijzing van de aanvraag van [appellant] op goede gronden berust. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
582.