ECLI:NL:RVS:2010:BN7942

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002054/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling voor bouw van recreatiewoningen en bruggen op campingterrein

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting Stichting Zeevarende Buidel tegen de gemeente Graft-De Rijp en het college van burgemeester en wethouders. De stichting had beroep ingesteld tegen een besluit van de raad van 18 september 2008, waarbij vrijstelling werd verleend voor het bouwen van 266 recreatiewoningen, één ophaalbrug en vijftien vaste bruggen op het terrein van camping 't Rietbosch aan de Groenedijk 6 te Oost-Graftdijk. De rechtbank Alkmaar had eerder het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarop de stichting hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, maar dat de raad vrijstelling had verleend op basis van een verklaring van geen bezwaar van de gedeputeerde staten van Noord-Holland. De stichting betoogde dat de raad onvoldoende onderzoek had gedaan naar de flora en fauna ter plaatse en dat er sprake was van een privaatrechtelijke belemmering door een recht van overpad. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de raad geen vrijstelling had mogen verlenen indien de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat. De Raad concludeerde dat er geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig was en dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat er een recht van overpad was gevestigd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke onderbouwing bij het verlenen van vrijstellingen en de rol van de bestuursrechter in het beoordelen van privaatrechtelijke belemmeringen.

Uitspraak

201002054/1/H1.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Zeevarende Buidel (hierna: de stichting), gevestigd te Oost-Graftdijk, gemeente Graft-De Rijp,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 januari 2010 in zaak nr. 08/3238 in het geding tussen:
de stichting
en
1. de raad van de gemeente Graft-De Rijp,
2. het college van burgemeester en wethouders van Graft-De Rijp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2008 heeft de raad aan Europarcs Landgoed Rietbosch vrijstelling verleend voor het bouwen van 266 recreatiewoningen, één ophaalbrug en vijftien vaste bruggen op het terrein van camping 't Rietbosch aan de Groenedijk 6 te Oost-Graftdijk (hierna: het terrein).
Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college aan Europarcs bouwvergunning verleend voor het bouwen van 266 recreatiewoningen, één ophaalbrug en vijftien vaste bruggen op het terrein.
Bij uitspraak van 14 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het hoger beroep in zaak nr.
200905767/1/H1behandeld op 23 augustus 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door drs. E. van de Ven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Europarcs, vertegenwoordigd door [directeur], en [manager], bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Arnhem, als belanghebbende gehoord.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in 266 recreatiewoningen, één ophaalbrug en vijftien vaste bruggen op het terrein. De recreatiewoningen hebben een oppervlakte van circa 75 m². Van de recreatiewoningen van het type "Marken" hebben 40 stuks een goothoogte van 4.80 m. De overige recreatiewoningen hebben een goothoogte van 2.32 m.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, eerste herziening" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het terrein de bestemming "verblijfsrecreatieve doeleinden (Vr)".
Op de plankaart heeft het terrein de aanduiding "vR 4 370".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften geeft het op de plankaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven Arabische cijfer - tenzij in hoofdstuk II anders is bepaald en behoudens eventuele vrijstelling - de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen in meters aan, dan wel - voor zover een platte afdekking wordt toegepast - de maximaal toelaatbare hoogte van het boeiboord van het platte dak.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR)" aangewezen gronden bestemd voor een kampeerterrein ten behoeve van verblijfsrecreatie, een en ander met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer kampeermiddelen zijn toegestaan dan op de plankaart zijn aangegeven en met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen, uitsluitend worden gebouwd:
- zomerhuizen, trekkershutten, stacaravans en bijbehorende bergkasten;
- gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, het beheer en het toezicht, een campingwinkel, een restaurant, alsmede een dienstwoning met bijbehorende uitbouwen en bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a. de oppervlakte van een zomerhuis mag ten hoogste 45 m² bedragen;
(…)
Ingevolge artikel 1, zeventiende lid, wordt onder een kampeermiddel verstaan:
a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Ingevolge het negentiende lid wordt onder een zomerhuis verstaan: een permanent ter plaatse aanwezig recreatiewoonverblijf, bedoeld voor niet-permanente bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft de raad met gebruikmaking van de verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 juni 2008 vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt.
Op 17 januari 2008 heeft de raad een voorbereidingsbesluit genomen.
2.5. Het betoog van de stichting dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ter plaatse aanwezige flora en fauna, faalt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 mei 2004 in zaak nr.
200305190/1), komen de vragen of voor de uitvoering van het bouwplan ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat de raad geen vrijstelling voor het plan had mogen verlenen indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
Uit de door Oranjewoud uitgevoerde natuurtoets, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 19 maart 2007 en dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, volgt dat zich in het plangebied geen strikt beschermde dier- of plantensoorten bevinden die de voorgenomen sloop van de recreatieve opstallen en nieuwbouw van de recreatiewoningen wezenlijk kunnen beïnvloeden. Geconcludeerd wordt dat voor het bouwplan geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. In hetgeen de stichting betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het door Oranjewoud uitgevoerde onderzoek naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat de raad daarop niet heeft mogen afgaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat de Flora- en faunawet aan uitvoering van het bouwplan en daarmee aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat.
2.6. Het betoog van de stichting dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerdruk op de dijk enorm zal toenemen door het wegvallen van het openbare parkeerterrein in de onmiddellijke nabijheid van het volkstuinencomplex, faalt eveneens, reeds omdat de stichting in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dienaangaande niet inhoudelijk heeft bestreden.
2.7. Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van heden in zaak nr.
200905767/1/H1onder 2.7.1 heeft overwogen, faalt het betoog van de stichting dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.8. Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van heden in zaak nr.
200905767/1/H1onder 2.8 heeft overwogen, faalt voorts het betoog van de stichting dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de tussen de raad en het college enerzijds en Europarcs anderszijds gesloten samenwerkingsovereenkomst onvoldoende zekerheid biedt dat de tweede ontsluitingsweg zal worden gerealiseerd.
2.9. De stichting betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat. Daartoe wijst zij op het recht van overpad dat volgens haar ten behoeve van het volkstuinencomplex op het terrein is gevestigd.
2.9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Afgezien van de omstandigheid dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten gunste van het volkstuinencomplex een recht van overpad is gevestigd op het terrein waarop het bouwplan is voorzien, heeft Europarcs herhaaldelijk bevestigd dat de toegangsweg tot het volkstuinencomplex niet zal niet worden gewijzigd en dat de bereikbaarheid van het volkstuinencomplex gewaarborgd blijft. Gelet hierop is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter geen sprake.
Het betoog faalt.
2.10. Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van heden in zaak nr.
200905767/1/H1onder 2.10.1 heeft overwogen, faalt ten slotte het betoog van de stichting dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet op grond van het advies van Stichting Welstandszorg Noord-Holland van 2 november 2006 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010
531.